4.1 Van eicel tot baby 4H 2122

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de onderstaande secundaire geslachtskenmerken naar het juiste vak (zie boven).
secundaire geslachtskenmerken
jongen
secundaire geslachtskenmerken
beiden
secundaire geslachtskenmerken
meisje
borsten
groeispurt
baard in de keel
bredere heupen
okselhaar
gespierdere lichaamsbouw
actiever worden zweetklieren
gezichtsbeharing
volgroeien schaamlippen

Slide 2 - Sleepvraag

Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond

Slide 3 - Quizvraag

Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium

Slide 4 - Quizvraag

Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider

Slide 5 - Quizvraag

Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen.
Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn klievingsdelingen?
A
Delingen waarbij de cellen hard groeien
B
Delingen waarbij de cellen niet groeien
C
Delingen waarbij een klein deel van de cellen groeit
D
Delingen waarbij de cellen steeds kleiner worden

Slide 7 - Quizvraag

Zijn de klievingsdelingen een voorbeeld van mitose?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in de baarmoeder
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider

Slide 9 - Quizvraag


In welke periode zou innesteling kunnen plaatsvinden?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
In periode S

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37

Slide 11 - Quizvraag

Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.

Slide 12 - Quizvraag

Hoe komt een baby van afvalstoffen af
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta

Slide 13 - Quizvraag

Hoe heet deze fase van de bevalling?
A
indaling
B
uitdrijving
C
ontsluiting
D
weeën

Slide 14 - Quizvraag

Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader bloed van de moeder
C
Navelstrengader bloed van de baby
D
Navelstrengslagader bloed van de baby

Slide 15 - Quizvraag

Op welke dag vindt de ovulatie plaats?
A
Dag 1
B
Dag 10
C
Dag 14
D
Dag 22

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Video

Doel 4.1
Je leert hoe de embryonale ontwikkeling verloopt


Slide 18 - Tekstslide

Bevruchting

Slide 19 - Tekstslide

Zygote
Na 30 uur gaat de zygote
voor het eerst delen
Klievingsdelingen
geen plasmagroei
Door trilhaarcellen richting de baarmoeder.

Slide 20 - Tekstslide

Blastula
Na 5 dagen het embryo een blaasje (met
een holte) en heet dan blastula.

Slide 21 - Tekstslide

7 dagen
De innesteling vindt plaats in de baarmoederwand.

Slide 22 - Tekstslide

9 dagen
Er ontstaan uitstulpingen, vlokken,
die het baarmoederslijmvlies
in groeien. Hierdoor wordt
de placenta gevormd.

Slide 23 - Tekstslide

Hormonen - HCG
Vanaf de innesteling geven de 
cellen van het embryo het 
hormoon HCG af. 
Waar in BINAS? 

Dit wordt aangetoond in
zwangerschapstests.

Slide 24 - Tekstslide

16 dagen
De navelstreng wordt gevormd.

Slide 25 - Tekstslide

Aanleg geslachtsorganen
Jongens hebben chromosomen X en Y, meisjes hebben XX.
Bij aanwezigheid van een Y chromosoom is een SRY gen actief. Dit zorgt voor de ontwikkeling van testes (zaadballen) rond de 6e week.

Slide 26 - Tekstslide

2 maanden
Alle organen zijn aangelegd. Het embryo heet nu foetus.
Vruchtvliezen en vrucht-
water beschermen de foetus
tegen stoten en uitdroging.

Slide 27 - Tekstslide

Placenta





Gescheiden bloedsomlopen. Uitwisseling van stoffen: zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen, koolstofdioxide.

Slide 28 - Tekstslide

Placenta





Twee navelstrengslagaders (van embryo -> placenta
Eén navelstrengader (van placenta -> embryo)

Slide 29 - Tekstslide

Placenta
aantekening

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Doel 4.1
Je hebt geleerd hoe de embryonale ontwikkeling verloopt


86E Bevruchting en ontwikkeling

Slide 32 - Tekstslide

Begrippen 4.1
eisprong, ovulatie, zaadlozing, bevruchting, bevruchtingsmembraan, embryo, klievingsdelingen, blastula, vlokken, innesteling, placenta, navelstreng, foetus, vruchtvliezen, vruchtwater, geslacht, X-chromosoom, y-chromosoom, 

Slide 33 - Tekstslide

Huiswerk
In de online methode/ boek
Kies een leerweg (default B).
Maak 4.1: alle vragen

Maak een samenvatting van de paragraaf.
Aandacht voor de begrippen.

Slide 34 - Tekstslide