In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel:
I can listen to several confessions about blunders and know what happened and when.
I can read about bloopers and blunders people made in public.
I know how to form
Programma:
Read your book
Repeat the grammar lesson 2 and 3 in this lessonup
Check up to ex 21
Quizlet.live
Evaluation
Red = Work quietly
Orange = Whisper
Green = Talk normally
Time:
15 min
15 min
10 min
15 min
5 min
Slide 3 - Tekstslide
Who
Gebruik je bij mensen:
That is the girl who I saw.
The boy, who I am dating, is blond.
Gebruik je bij huisdieren:
Our dog, who is very sweet, is called Tommie.
The cat who is lying over there is Punky.
Slide 4 - Tekstslide
Which
Gebruik je bij dieren:
The rabbit which is hopping about is lost.
Bij dingen:
The table which is over there, is white.
Bij plaatsen:
London, which has a big primark, is very popular.
Slide 5 - Tekstslide
That
Kan who of which vervangen, maar niet direct na een komma:
The man who/that I know is very kind.
The cow which/that ate all the grass is over there.
maar:
The table, which has a broken leg, is in the shed.
The woman, who robbed a bank, was arrested.
Slide 6 - Tekstslide
You'll have to speak to the person ... is in charge.
A
who
B
which
C
who/that
D
which/that
Slide 7 - Quizvraag
The pub, ... lost its license, is turned into a shop.
A
who
B
which
C
who/that
D
which/that
Slide 8 - Quizvraag
They blamed me for everything ... went wrong.
A
who
B
which
C
who/that
D
which/that
Slide 9 - Quizvraag
The film, ... lasted for three hours, was boring.
A
who
B
which
C
who/that
D
which/that
Slide 10 - Quizvraag
You should complain to the people ... supplied it.
A
who
B
which
C
who/that
D
which/that
Slide 11 - Quizvraag
grammar.ccc.commnet.edu
Slide 12 - Link
www.tolearnenglish.com
Slide 13 - Link
Wanneer mag je that niet gebruiken?
Slide 14 - Open vraag
Any questions?
Slide 15 - Open vraag
ADVERBS
Slide 16 - Tekstslide
Adjectives = bijv nw
Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je om iets of iemand
te omschrijven. Een bijvoeglijk naamwoord wordt vaak gevolgd door een zelfstandig naamwoord.
That is an amazinggirl.
We all love that funnymovie.
I think he is a terribleteacher.
Slide 17 - Tekstslide
Adverb = bijwoord
Een bijwoord gebruik je om aan te geven HOE iemand iets doet. Een bijwoord omschrijft vaak een werkwoord, maar ook een anderbijwoord, eenbijvoeglijk naamwoordof dehele zin.
Mary singswonderfully.
My grandparents talkincrediblyloudly.
I am eating an amazinglydelicious steak right now.