2nxt - Par. 1.4 - Kom je uit met je geld?

HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1.4
Kom je uit met je geld?
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1.4
Kom je uit met je geld?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Na deze les :
  • weet je welke soorten inkomens er zijn
  • weet je hoe je inkomsten van week naar maand kan berekenen en andersom
  • weet je welke soorten uitgaven er zijn
  • weet je wat een begroting is
  • weet je hoe je een reservering kan berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Inkomensvormen
  • Soorten inkomens:
  • Inkomen uit arbeid (loon, salaris)
  • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht)
  • Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag)

  • Voor een overdrachtsinkomen lever je geen tegenprestatie.

  • Alle inkomens van iedereen bij elkaar opgeteld noem je het nationaal inkomen.

Slide 3 - Tekstslide

Bedragen omrekenen
Van week naar maand en omgekeerd
  • hoeveel weken heeft een jaar?      
  • hoeveel maanden heeft een jaar?
  • hoeveel kwartalen heeft een jaar?

Slide 4 - Tekstslide

BEDRAGEN OMREKENEN

hoeveel weken heeft een jaar? 
hoeveel maanden heeft een jaar?
hoeveel kwartalen heeft een jaar?
52 weken

12 maanden

4 kwartalen

Slide 5 - Tekstslide

Omrekenen week en maand

Slide 6 - Tekstslide

Omrekenen week en maand

Slide 7 - Tekstslide

Omrekenen week en maand

Slide 8 - Tekstslide

Soorten uitgaven
Soorten Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven


Vaste lasten


Incidentele uitgaven
Boodschappen, cadeautjes, uitgaan

Huur, abonnement, contributie

Kleding, apparaten, vakantie

Slide 9 - Tekstslide

Een begroting 
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode

Slide 10 - Tekstslide

Begroting van de overheid

Slide 11 - Tekstslide

Reserveren
Reserveren = sparen 

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
  • Wat:     Maak de samenvattende vragen van par. 1.4 (vraag 31                   t/m 43)  in je schrift
  • Hoe:      Alleen en in stilte. Zoek het evt. op in je boek
  • Nodig:  Stencil, schrift, boek, pen, rekenmachine
  • Klaar?   Laat het aan mij weten en ga verder in je boek                                 (instructie op volgende slide)
  • Tijd:       5-10 min

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
  • Wat:      Maak vraag 43 t/m 55 op blz. 20 t/m 55 van je boek
  • Hoe:      Op fluistertoon overleggen
  • Nodig:   Boek, schrift, pen, rekenmachine
  • Klaar?    Pak je laptop, ga naar LessonUp.com, voer de code                       in en ga de 'oefeningen' maken
  • Tijd:         -

Slide 14 - Tekstslide

Samenvatting
  • welke soorten inkomens zijn er
  • hoe bereken je inkomsten van week naar maand en andersom
  • welke soorten uitgaven zijn er
  • wat is een begroting 
  • hoe bereken je een reservering 

Slide 15 - Tekstslide

Oefenen
Je mag je boek erbij gebruiken (paragraaf 1.4) om antwoorden die je niet weet op te zoeken. 

Slide 16 - Tekstslide

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Incidentele uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten

Slide 17 - Quizvraag

Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak nooit onderuit kunt.
B
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.

Slide 18 - Quizvraag

Het kopen van de wekelijkse boodschappen is een voorbeeld van een ...
A
vaste last
B
dagelijkse uitgave
C
incidentele uitgave

Slide 19 - Quizvraag

In welk rijtje staan alleen vaste lasten?
A
abonnementen – boodschappen – huur
B
contributie voetbal – gas en elektra – huur
C
hypotheek – cadeautjes – nieuwe wasmachine
D
hypotheek - huur - benzine

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn vaste lasten voor een auto?
A
reparatie
B
benzine
C
autowasserette
D
wegenbelasting

Slide 21 - Quizvraag

Loon is een voorbeeld van...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
overdrachtsinkomen
D
rente

Slide 22 - Quizvraag

Wat is géén inkomensvorm?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
inkomen door verhuur

Slide 23 - Quizvraag

John verhuurt zijn studentenkamer. Er is hier sprake van ...
A
inkomsten uit arbeid
B
inkomsten uit bezit
C
overdrachtsinkomen

Slide 24 - Quizvraag

Rente is een voorbeeld van...
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
overdrachtsinkomen

Slide 25 - Quizvraag

Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel weken heeft een jaar
A
50
B
51
C
52
D
53

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel maanden heeft een jaar
A
12
B
52
C
13
D
4

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel weken heeft een maand
A
4
B
5
C
kan je niet aangeven
D
4,5

Slide 29 - Quizvraag

Welke formule gebruiken we bij het omrekenen van week naar maand?
A
bedrag x 12 : 52
B
bedrag x 52 : 12
C
bedrag : 12 x 52
D
bedrag : 52 x 12

Slide 30 - Quizvraag

Als je van week naar maand gaat rekenen, wat doe je dan als eerste?
A
Je doet het bedrag x4, want er zitten 4 weken in een maand
B
Je deelt door 7 en dan maal 31 want er zitten 31 dagen in een maand
C
Je doet het bedrag maal 52 weken en deelt dit door 12 maanden
D
Je deelt door 7 dagen en dan maal 365 dagen en deelt dit weer door 12

Slide 31 - Quizvraag

Wat heb je liever:
€10 per week of €40 per maand?
A
€10 per week
B
€40 per maand

Slide 32 - Quizvraag

Pak je rekenmachine:
€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-

Slide 33 - Quizvraag

Pak je rekenmachine:
Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
Tip: er zitten GEEN 4 weken in een maand...
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 34 - Quizvraag

€ 10 per week omrekenen naar een maand bedrag doe je zo:
A
€10 x 4
B
€10 x 52 : 12
C
€10 x 12 : 52
D
€10 x 4,3

Slide 35 - Quizvraag

Huiswerk
  • Lezen theorie paragraaf 1.4 = blz. 20 t/m 23
  • Maken vragen paragraaf 1.4 = 43 t/m 55
  • Maken samenvattende vragen paragraaf 1.4 --> stencil vraag 31 t/m 43

  • Proefwerk hoofdstuk 1 --> maandag 03-10-22
  • Kijk ook op itslearning voor (extra) oefenmateriaal

Slide 36 - Tekstslide