maandag 20 maart

lees opdracht samen 

Woorden Lees Mee les 2
praten over kleding


werkbladen Lees mee 2


inversie van zinnen

Taal Compleet

verslag maken over een dier
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 53 min

Onderdelen in deze les

lees opdracht samen 

Woorden Lees Mee les 2
praten over kleding


werkbladen Lees mee 2


inversie van zinnen

Taal Compleet

verslag maken over een dier

Slide 1 - Tekstslide

CNN raadt Groningen aan
De Amerikaanse nieuwszender CNN vindt Groningen een betere plek voor toeristen dan Amsterdam. CNN vindt dat Groningen ‘jong’ en ‘hip’ is.
CNN vindt ook dat Amsterdam veel te druk wordt. Dit komt door het toenemende aantal toeristen die er rondlopen. Groningen is veel gezelliger. Het is er rustiger. Loop langs de kanalen en bewonder de
 architectuur. Bezoek de Martinitoren, het Noorderplantsoen en Bakkerij Blanche als je daar bent.
Groningen behoort volgens CNN tot de zeventien beste steden in Europa om te bezoeken. Andere steden die tot deze lijst behoren zijn: Athene, Lissabon, Pompeii en Avignon.

Waarom is Groningen beter voor toeristen dan Amsterdam?

Slide 2 - Tekstslide

wandelen - de wandelaar
rekenen- de rekenaar
verzamelen -de verzamelaar
bedelen- de bedelaar
tekenen - de tekenaar
verhandelen -handelaar
regelen -regelaar 



Slide 3 - Tekstslide

Wat draag je?
Ik draag een gestreept T-shirt
Ik draag een gouden ketting
Ik draag een wijde rok
ik draag een bruine riem
ik draag een witte blouse 

Slide 4 - Tekstslide

Past het?
Nee, de mouwen zijn te lang
Nee, de pijpen zijn te kort 

Slide 5 - Tekstslide

in de kledingwinkel
Mag ik wat vragen? Waar kan ik de ................................vinden?
Daar hangen ze, rechts
Welke maat heeft u?
Ik heb maat 42
Welke kleur zoekt u?
Ik vind blauw mooi.
Wilt u deze even passen?

Slide 6 - Tekstslide

Wat moet ik aan?
het past goed                                              het jeukt
het past niet goed                                     het is stom
het is te klein
het zit niet lekker/fijn
het zit te strak
het is te groot
het is niet leuk

Slide 7 - Tekstslide

Kan ik het ruilen?
uitverkocht
geld terug krijgen
ik heb het bonnetje bewaard
stof 
krimpen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

dan    als
Hij is kleiner dan zijn zus
Dit boek is groter dan jouw boek
Die tekening is mooier dan deze.

Dit huis is even groot als dat huis.
Ik ben even oud als mijn buurvrouw.

Slide 10 - Tekstslide

de straat = de weg
het vervoermiddel

Slide 11 - Tekstslide

opstappen  instappen 
in plaats van =
als vervanger van 

Slide 12 - Tekstslide

de grens
aan het eind van het land
de bus pakken
de bus nemen

Slide 13 - Tekstslide

meestal = vaak
verkeerd = fout
correct = goed

Slide 14 - Tekstslide

een rit = een reisje
Ik maak een rit in een koets
tenslotte = eindelijk
Zij haalt eindelijk haar toets

Slide 15 - Tekstslide

de grens
aan het eind van het land
de bus pakken
de bus nemen

Slide 16 - Tekstslide

oorspronkelijk= vanaf  het begin
De indianen woonden oorspronkelijk in Amerika
op goed geluk
Hij gaat op goed geluk naar India

Slide 17 - Tekstslide

iemand opnemen
Je moet deze zwerver opnemen
doofstom =
iemand die niet kan horen en praten

Slide 18 - Tekstslide

bedelen = geld vragen
de dakloze = iemand zonder huis

Slide 19 - Tekstslide

het tehuis = huis voor mensen die geen huis hebben
het verkeersongeluk

Slide 20 - Tekstslide

De metro is een ...

Slide 21 - Open vraag

Dit is een ..................... kruispunt. Er gebeuren veel ongelukken.
A
gevaar
B
ongeluk
C
gevaarlijk
D
veilig

Slide 22 - Quizvraag

Waar zie je "het verkeersongeluk"?
A
B
C
D

Slide 23 - Quizvraag

De indianen woonden ..........in Amerika
A
later
B
eerder
C
tenslotte
D
oorspronkelijk

Slide 24 - Quizvraag


Slide 25 - Open vraag

Wat is een synoniem?
A
bank - bank
B
oma - grootmoeder
C
voetbalschoen
D
sterk - zwak

Slide 26 - Quizvraag

Patrick gaat zonder voorbereiding op reis, hij gaat ...................
A
volgens planning
B
tenslotte toch
C
op goed geluk
D
met goed geluk

Slide 27 - Quizvraag


Slide 28 - Open vraag


Slide 29 - Open vraag


Slide 30 - Open vraag

Inversie
Soms begint de zin met de tijd of met de pv/ een werkwoord. Dan schrijf je inversie. Kijk naar de voorbeelden:

- Ik koop morgen een broek in de stad.
- Morgen koop ik een broek in de stad.
- Ik leer elke dag Nederlands op school.
- Elke dag leer ik Nederlands op school.

.

Slide 31 - Tekstslide

tijd (of plaats)
De rest staat na het eerste werkwoord. Het kan een tijd of een plaats zijn. De tijd staat vaak voor de plaats. 
1. Mijn zoon woont in Den Haag.
2. Ik woon al 18 jaar in dit huis
3. Mijn vrouw woont pas twee jaar in Nederland.
4. Mijn vriend gaat volgende maand in Rotterdam wonen


Slide 32 - Tekstslide

Voorbeelden van samengestelde zinnen:

Slide 33 - Tekstslide