M3. 3.4 Kruisingen

Thema 3 Erfelijkheid
Basisstof 4 Kruisingen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Erfelijkheid
Basisstof 4 Kruisingen

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de goede uitleg naar het bijbehorende begrip.
Dominante eigenschap
Recessieve eigenschap
Een gen dat altijd tot uiting komt in het fenotype.
Een gen dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er géén dominant gen aanwezig is. 

Slide 2 - Sleepvraag

Sleep de goede uitleg naar het bijbehorende begrip.
Heterozygoot
Homozygoot
Dat de twee genen voor een bepaalde erfelijke eigenschap ongelijk zijn. 
Dat de twee genen voor een bepaalde erfelijke eigenschap gelijk zijn. 

Slide 3 - Sleepvraag

Dominante genen schrijven we op met een ...
A
Hoofdletter (B)
B
Kleine letter (b)

Slide 4 - Quizvraag

Recessieve genen schrijven we op met een ...
A
Hoofdletter (R)
B
Kleine letter (r)

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief fenotype betekenen.
  • Je kunt een kruisingsschema opstellen.
  • Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van de ouders en/of nakomelingen afleiden.

Slide 6 - Tekstslide

Kruisingen
  • Fokkers en plantenkwekers houden zich bezig met het kruisen van dieren en planten.
  • Bij kruisen planten twee organismen die in één of meerdere gewenste eigenschappen verschillen zich geslachtelijk voort.

Slide 7 - Tekstslide

Kruisingen
Bij kruisingen geven we de ouders aan met de letter P.
  • De P staat hier voor parentes, het Latijnse woord voor ‘ouders’.
De nakomelingen geven we aan met F1 / F2 / F3 etc..
  • De F staat hier voor filii, het Latijnse woord voor ‘kinderen’.
  • F1 zijn de kinderen van de ouders (P);
  • F2 zijn de kinderen van de F1;
  • F3 zijn de kinderen van de F2;
  • Etc.

Slide 8 - Tekstslide

Kruisingen
Bij een kruising gaan we altijd uit van een aantal stappen.
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?
  • Stap 2 (geslachtscellen): Welke genen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
  • Stap 3 (F1): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen?
  • Stap 4 (F2): Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?

Slide 9 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 1 (P)
  • Bij erwten is het gen voor gele erwten (A) dominant over het gen voor groene erwten (a)
  • Een kweker gaat twee homozygote planten kruisen, de mannelijke plant heeft als fenotype gele erwten, de vrouwelijke plant heeft groene erwten. 
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?

Slide 10 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 1 (P)
  • Bij erwten is het gen voor gele erwten (A) dominant over het gen voor groene erwten (a)
  • Een kweker gaat twee homozygote planten kruisen, de mannelijke plant heeft als fenotype gele erwten, de vrouwelijke plant heeft groene erwten. 
  • Stap 1 (P): Wat zijn de genotypen en fenotypen van de ouders?
Fenotype
Genotype
Mannelijke plant
Homozygoot geel
AA
Vrouwelijke plant
Homozygoot groen
aa

Slide 11 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 2 (geslachtscellen)




  • Welke genen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
  • Genotype mannelijke plant = AA -------> Zaadcel heeft dus A
  • Genotype vrouwelijke plant = aa -------> Eicel heeft dus a
Fenotype
Genotype
Mannelijke plant
Homozygoot geel
AA
Vrouwelijke plant
Homozygoot groen
aa

Slide 12 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 3 (F1)
Welke genen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
Genotype mannelijke plant = AA -------> Zaadcel heeft dus A
Genotype vrouwelijke plant = aa -------> Eicel heeft dus a

Stap 3: Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen? 
  • F1 is zaadcel x eicel
  • We maken een kruisingsschema

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het genotype van de F1 als de zaadcel (A) x eicel (a)?

Slide 14 - Open vraag

Kruisingen: Stap 3 (F1)
Welke genen zitten er in de geslachtscellen van beide ouders?
Genotype mannelijke plant = AA -------> Zaadcel heeft dus A
Genotype vrouwelijke plant = aa -------> Eicel heeft dus a

Stap 3: Wat zijn de genotypen en fenotypen van de nakomelingen? 
  • F1 is zaadcel x eicel
  • We maken een kruisingsschema

Gen in eicel (a)
Gen in zaadcel (A
Aa

Slide 15 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 4 (F2)


Stap 4: Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?

Gen in eicel (a)
Gen in zaadcel (A
Aa

Slide 16 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 4 (F2)


Stap 4: Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?

Gen in eicel (a)
Gen in zaadcel (A
Aa
Eicel (A)
Eicel (a)
Zaadcel (A)
AA
Aa
Zaadcel (a)
aA (Aa)
aa

Slide 17 - Tekstslide

Kruisingen: Stap 4 (F2)
Stap 4: Wat zijn de genotypen en fenotypen in de F2?




Genotype is: 25% AA                  50% Aa                       25% aa

Eicel (A)
Eicel (a)
Zaadcel (A)
AA
Aa
Zaadcel (a)
aA (Aa)
aa

Slide 18 - Tekstslide

Genotype is: 25% AA | 50% Aa | 25% aa
Geel = A Groen = a
Wat is het fenotype van de F2?

A
75% Geel 25% Groen
B
25% Geel 75% Groen
C
50% Geel 50% Groen
D
100% Geel 0% Groen

Slide 19 - Quizvraag

Afkorten van Kruisingsschema

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Lees 3.4 Kruisingen goed door!
Maak van 3.4 Kruisingen opdrachten 31 t/m 36.

Slide 21 - Tekstslide

Nabespreken
  • Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief fenotype betekenen.
  • Je kunt een kruisingsschema opstellen.
  • Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van de ouders en/of nakomelingen afleiden.

Slide 22 - Tekstslide

Snap je het genoeg om het huiswerk te maken?

Slide 23 - Open vraag