M4 - Proefwerk Unit 1 + 2 + 3

Proefwerk Unit 1 + 2 + 3
overige grammatica
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Proefwerk Unit 1 + 2 + 3
overige grammatica

Slide 1 - Tekstslide

If - zinnen
Gebruik Shall / Will (+ hele werkwoord) in de zin waar geen If in staat en present simple in de If - zin.

Slide 2 - Tekstslide

________ I ______  (help) you, if you ____________ (not make) it on time?

If he ________ (eat), he ___________ (feel) better soon.


niet nodig
eats
eat
will feel
Shall
will
don't make
help

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide


What is in the back ______ the car?

Where is your friend ______ book?

He comes to all my sisters _____ birthdays.

This is David _______ bicycle.

Those are the teachers _____ lockers.

What is the name _______ the restaurant?



'
's
'
's
of
of

Slide 5 - Sleepvraag

That ___________
are so long and scary! (spider - legs)

Slide 6 - Open vraag

During the trip, everyone sat in the _____________(back - bus).

Slide 7 - Open vraag

After a lot of thought, we picked
__________ for our new building. (design - Chris)

Slide 8 - Open vraag

Word Order for adverbs
  1. Vóór een bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord.
  2. Vóór het hoofdwerkwoord (bij bijwoorden van tijd en regelmaat).
  3. Aan het eind van de zin voor meer nadruk.
  4. Na een vorm van To Be

Slide 9 - Tekstslide

Sleep de woorden in de juiste volgorde om een goede zin te maken.
always
cry
men
at weddings
have
won
you
game
a
never

Slide 10 - Sleepvraag

Sleep de woorden in de juiste volgorde om een goede zin te maken.
afternoon
must
leave
you
this
is
from
Jim
today
home
working

Slide 11 - Sleepvraag

Sleep de woorden in de juiste volgorde om een goede zin te maken.
 table
a
beautifully
It's
laid
was
very
She
girl
lovely
a

Slide 12 - Sleepvraag

Possessive (bezittelijke) pronouns
'zelfst. nw erna'

Mijn  =  My
Jouw  =  Your
Zijn  =  His
Haar  =  Her
zijn/haar (ding)  =  Its
Ons/onze  =  Our
Jullie  =  Your
Hun  =  Their
'Zonder zelfst naamwoord'
van mij =  mine
van jou  =  yours
van hem  =  his
van haar  =  hers
--
van ons  =  ours
van jullie  =  yours
van hen  =  theirs
'zelfst. nw met lidwoord ervoor'
van mij =  of mine
van jou  =  of yours
van hem  =  of his
van haar  =  of hers
--
van ons  =  of ours
van jullie  =  of yours
van hen  =  of theirs

Slide 13 - Tekstslide

An uncle (van haar) went to Scotland last year.
A
of hers
B
of her
C
hers
D
her

Slide 14 - Quizvraag

Is that (zijn) book? No, it's (de hare)
A
him, hers
B
his, her
C
him, her
D
his, hers

Slide 15 - Quizvraag

Is that (hun) car? No, it is (de onze)
A
they, our
B
their, of our
C
their, ours
D
theirs, us

Slide 16 - Quizvraag

Is that car there (van hen)?
A
of them
B
theirs
C
their
D
they

Slide 17 - Quizvraag

See that house? (zijn/haar) roof is high.
A
his
B
her
C
its
D
it's

Slide 18 - Quizvraag

Onregelmatige werkwoorden
In de volgende opgaven vul je de onregelmatige werkwoorden als volgt in:
voorbeeld: vangen
catch - caught - caught
bouwen
build - built - built

Slide 19 - Tekstslide

verbranden

Slide 20 - Open vraag

dromen

Slide 21 - Open vraag

gooien

Slide 22 - Open vraag

vergeven

Slide 23 - Open vraag

To be + going to + hele ww
To be going to gebruik je om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is of dat iets (bewezen) zeker gaat gebeuren.

Van plan = My father is going to help me with my homework.
Bewezen = Run, quick, that rock is going to fall! 

Slide 24 - Tekstslide

Maak een zin met een vorm van to be + going to + play

Slide 25 - Open vraag

Will + hele ww
Will gebruik je bij beloftes, voorspellingen (zonder bewijs) en spontane besluiten.

belofte = I will help you, as soon as I finish here.
voorspelling = It will rain all day tomorrow. 
spontaan besluit =  We'll leave in 5 minutes, so get your things.

Slide 26 - Tekstslide

Maak een zin met will + work

Slide 27 - Open vraag

Gerund (ww +ing) gebruikt als zelfstandig naamwoord

Je kunt een gerund gebruiken na werkwoorden als: 
love -         I love traveling
stop -        They stopped seeing each other
start -        She starts planning
enjoy -       They enjoy swimming

Slide 28 - Tekstslide

You have to ....... (stir) for at least three minutes
A
stirring
B
stir

Slide 29 - Quizvraag

They stopped ....... (stir) for at least three minutes.
A
stirring
B
to stir

Slide 30 - Quizvraag

I really enjoyed ..... (play) in the school musical.
A
playing
B
to play

Slide 31 - Quizvraag

I will never ...... (play) in the school musical.
A
playing
B
play

Slide 32 - Quizvraag