Herhaling Chapitre 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bienvenue:     Répéter Chapitre 2

Aujourd'hui on va :

- Répéter le vocabulaire & phrases-clés

- Répéter la grammaire D: à/de + lidwoord

- Répéter la grammaire H: Les verbes à -ir

Vocabulaire et phrases-clés

Traduis F-N:
faire la grasse matinée

1. uitrusten
2. uitzieken
3. uitslapen
4. uitkijken

Traduis F-N:
je me lève

1. ik word wakker
2. ik ga uit bed
3. ik sta op
4. ik val in slaap

Traduis F-N:
le début

1. de eerste keer
2. het begin
3. aan het eind
4. de snelste

Traduis F-N:
se reposer

1. elkaar treffen
2. ontspannen
3. elkaar zien
4. rusten

Traduis F-N:
chaque

1. vaak
2. veel
3. ieder
4. geen

Traduis N-F:
het scherm

1. le screen
2. l'écran
3. la tablette
4. l'ordinateur

Traduis N-F:
het tijdschrift

1. le magzine
2. la magazine
3. le magasin
4. la magasine

Traduis N-F:
afwassen

1. faire la vaiselle
2. faire le vaisal
3. faire la vesaille
4. faire le vaisalle

Traduis N-F:
het slachtoffer

1. le victim
2. le victime
3. la victim
4. la victime

Traduis N-F:
ik heb er genoeg van

1. j'en ai assez
2. j'en ai marre
3. je déteste
4. je ne veux plus

Traduis N-F:
naar de sportschool gaan

Traduis N-F:
storen

Traduis N-F:
daar word ik gek van

Traduis N-F:
het hoofd

Traduis N-F:
nogal

Traduis N-F:
Wat doe je in het weekend?

Traduis N-F:
Ik kijk naar online series.

Traduis N-F:
Wat is je lievelingsserie?

Traduis N-F:
Ik vind het leuk om naar de stad te gaan met mijn familie.

Traduis N-F:
Ik sport met mijn vrienden.

Grammaire: à/de + bepaald lidwoord

Vul in:
Il va ... collège (m)

1. au
2. à le
3. à la
4. aux

Vul in:
C'est l'acteur ... film (m)

1. de le
2. de la
3. des
4. du

Vul in:
Il habite ... Pays-Bas.

1. au
2. à le
3. à la
4. aux

Vul in:
C'est la personne la plus importante ... histoire.

1. de l'
2. de la
3. des
4. du

Grammaire: H
Regelmatige werkwoorden op -ir

Noteer zoveel mogelijk regelmatige werkwoorden op -ir in het Frans (hele werkwoorden).

Vervoeg in de présent:
nous - finir

1. nous finissons
2. nous finis
3. nous finissez
4. nous finissent

Vervoeg in de passé composé:
ils - remplir

1. ils vont rempli
2. ils avez rempli
3. ils ont remplir
4. ils ont rempli

Vervoeg in de passé composé:
je - choisir

1. je choisis
2. j'ai choisi
3. je vais choisir
4. je choisir

Vertaal N-F:
U heeft gekozen

Vertaal N-F:
Jullie denken na (réfléchir)

Vertaal N-F:
Jij hebt gekozen

Ik ken de regels om regelmatige werkwoorden op -ir te vervoegen.

😒🙁😐🙂😃

Fin du cours! Bon courage!