B1 les 46 (verwijswoorden)

Planning
Terugblik naar de vorige les
Uitleg over verwijswoorden
Aan het werk!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planning
Terugblik naar de vorige les
Uitleg over verwijswoorden
Aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

De vorige les...
- Persoonlijke voornaamwoorden
- Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord geeft één of meer personen, dieren of dingen aan: Hij, jij, zij, u, ik, jullie, enz....


Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets een bezit is van iemand of iets: mijn boek, uw tas, ons team, jullie huiswerk, enz....

Slide 3 - Tekstslide

Haar hond heeft zijn poot gebroken.
Haar = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Die fiets is van ons.

ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

Wij hebben hen lang niet gesproken.
wij = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wij hebben hen lang niet gesproken.
hen = ...

A
Persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Maak een zin waarin 'jullie' een bezittelijk voornaamwoord is:

Slide 8 - Open vraag

Deze les...
Verwijswoorden

Slide 9 - Tekstslide

Verwijswoorden
 Verwijswoorden verwijzen naar een woord dat al eerder genoemd is of wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

We hebben er 4: deze, die, dit en dat


Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden
'Deze' en 'dit' wijzen naar iets dat dichtbij is:
- Deze bloemen hebben echt water nodig.
- Ik vind dit liedje zo gaaf!

'Die' en 'dat' wijzen naar iets dat ver weg is:
- Die dieren leven alleen in warme landen.
-Dat verkeer in de Randstad is levensgevaarlijk!

Slide 11 - Tekstslide

Verwijswoorden
'Deze' en 'die' wijzen naar de-woorden:
- Deze bloemen = de bloemen
- Die dieren = de dieren

'Dit' en 'dat' wijzen naar het-woorden:
- Dit liedje = dat liedje
- Dat beest = het beest

Ezelsbruggetje: dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden


Slide 12 - Tekstslide

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?
De conclusie
A
Dit conclusie
B
Deze conclusie

Slide 13 - Quizvraag

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?
Het publiek
A
Dat publiek
B
Die publiek

Slide 14 - Quizvraag

Naar wie/wat verwijst 'die' in de zin: 'De bus reed voor mijn neus weg. Die had wel even mogen wachten'.

Slide 15 - Open vraag

Naar wie/wat verwijst 'deze' in de zin: 'Deze afbeelding verschijnt bij het openen van mijn telefoon.'

Slide 16 - Open vraag

Naar wie/wat verwijst 'dat' in de zin: 'Gefeliciteerd met je diploma, dat heb je echt verdiend!'

Slide 17 - Open vraag

Aan de slag!
Maken: Les 46 opdr. 1 t/m 9

Klaar? Verder in je leesboek/boekopdracht! 


Slide 18 - Tekstslide