M2 3e en 4e naamval persoonlijk voornaamwoord




de 3e en 4e naamval & persoonlijk voornaamwoord
intro
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les




de 3e en 4e naamval & persoonlijk voornaamwoord
intro

Slide 1 - Tekstslide

Voor uitleg, klik hier:
uitleg
1e nv
3e nv
4e nv
ik
ich
mij
mir
mich
jij
du
jou
dir
dich
hij
er
hem
ihm
ihn
zij
sie
haar
ihr
sie
wij
wir
ons
uns
uns
jullie
ihr
jullie
euch
euch
zij
sie
hun/hen
ihnen
sie
u
Sie
u
Ihnen
Sie
Neem de tabel over in je schrift!

Slide 2 - Tekstslide

Voor uitleg, klik hier:
Voorzetsels met de 3e naamval:

aus - uit
bei - bij
mit - met
nach - naar/na
seit - sinds
von - van
zu - naar

uitleg
Na deze voorzetsels gebruik je het persoonlijk voornaamwoord uit het rijtje van 'mir'!
liedje!

Slide 3 - Tekstslide

Voor uitleg, klik hier:
uitleg
Wohnst du in Rotterdam?

Ich bin 14 Jahre alt.

Warum habt ihr die Aufgabe nicht gemacht?
1e nv
3e nv
4e nv
ik
ich
mij
mir
mich
jij
du
jou
dir
dich
hij
er
hem
ihm
ihn
zij
sie
haar
ihr
sie
wij
wir
ons
uns
uns
jullie
ihr
jullie
euch
euch
zij
sie
hun/hen
ihnen
sie
u
Sie
u
Ihnen
Sie

Slide 4 - Tekstslide

Voor uitleg, klik hier:
uitleg
Hast du ein Stift für mich?

Mit dir ist die Party super toll!

Warum seid ihr gegen uns?
1e nv
3e nv
4e nv
ik
ich
mij
mir
mich
jij
du
jou
dir
dich
hij
er
hem
ihm
ihn
zij
sie
haar
ihr
sie
wij
wir
ons
uns
uns
jullie
ihr
jullie
euch
euch
zij
sie
hun/hen
ihnen
sie
u
Sie
u
Ihnen
Sie

Slide 5 - Tekstslide

En nu jij!
Je krijgt 9 vragen.

Kies steeds het juiste persoonlijk voornaamwoord.

Slide 6 - Tekstslide

... wohne in Köln.
1/9
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 7 - Quizvraag

Der Hamburger ist für ...
2/9
A
du
B
dir
C
dich

Slide 8 - Quizvraag

Thorsten geht mit (haar) zum Supermarkt.
3/9
A
sie
B
ihr (3e nv)
C
sie (4e nv)

Slide 9 - Quizvraag

Der Pullover steht echt gut bei (jou)!
4/9
A
du
B
dir
C
dich

Slide 10 - Quizvraag

Wir spielen morgen gegen ... Fußball.
5/9
A
ihr
B
euch (3e nv)
C
euch (4e nv)

Slide 11 - Quizvraag

Warum fahren ... nach Berlin?
6/9
A
wir
B
uns (4e nv)
C
uns (3e nv)

Slide 12 - Quizvraag

Morgen fahren wir zu (u)!
7/9
A
Sie
B
Ihnen
C
Sie (4e nv)

Slide 13 - Quizvraag

Mein Hund dreht um ... herum.
8/9
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 14 - Quizvraag

Nächste Woche spielt ... gegen FVmünster.
9/9
A
ihr
B
euch (3e nv)
C
euch (4e nv)

Slide 15 - Quizvraag

En nu jij!
Je krijgt 6 vragen.

Schrijf nu zelf het juiste antwoord op. Doe het zo:
ik = ich
bei +3 = mir
für +4 = mich

Let op!! 
Voor deze oefening moet je de voorzetsels en de persoonlijk voornaamwoorden goed uit je hoofd kennen!

Slide 16 - Tekstslide

Gestern habe (ik/mij) das Buch gelesen.
1/6

Slide 17 - Open vraag

Hannes wohnt mit (hij/hem) in der Segelstraße?
2/6

Slide 18 - Open vraag

Ohne (wij/ons) gehen Sarah und Lena nicht zur Schule.
3/6

Slide 19 - Open vraag

Warum willst (jij/jou) das nicht für (ik/mij) machen?
4/6

Slide 20 - Open vraag

Sind diese Taschen von (jullie/jullie)
5/6

Slide 21 - Open vraag

Morgen singt Lea mit (jij/jou) ein Lied für (zij/hun).
6/6

Slide 22 - Open vraag

Verder oefenen met de 3e naamval?
Maak in je boek:

Aufgabe 20 t/m 26
(Seite 115)

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide