Adj, Adv, Present Simple, Contin.

Adjectives and Adverbs
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Adjectives and Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord 
-zegt iets over het zelfstandig naamwoord
  •  
  •  a bad person
  • a slow car
  • a usual answer
  • a good  film
  • a fast car
  • a daily newspaper
  • a friendly man

Slide 2 - Tekstslide

Adjective= bijvoeglijk naamwoord
-zegt iets over het zelfstandig naamwoord
plaats:
1. (voor)bijvoeglijk nw + zelfstandig nw .................................
2.(achter) zintuig.werkwoord +bijvoeglijk nw - to be (alle vormen)-to smell -to feel-to look -to sound
.bad, good, nice, 






Slide 3 - Tekstslide

Adverb=bijwoord

- zegt iets over het werkwoord




















nw= naamwoord

  • Adverbs of place (plaats)  waar?..........here, there, outside, inside......
  • Adverbs of time (tijd) wanneer? ........yesterday, now, soon......
  • Adverbs of frequency (frequentie) hoe vaak?...always, never, often, sometimes.....
  • Adverbs of manner (manier) hoe ?................................................
  •  bijvoeglijk naamwoord + ly = bijwoord
  • Bijvoorbeeld: slow – slowly, quick – quickly, beautiful, beautifully
  • Maar:            good=well                 fast=fast                          hard=hard                       daily=daily      friendly=in a friendly way





 


Slide 4 - Tekstslide

Plaats:
Adverbs of frequency (frequentie) hoe vaak?...always, never, often, sometimes.....:
1. (voor)bijwoord frequency+ werkwoord .
She always go to the club.
2.(achter)werkwoord (be vorm) + bijwoord frequency.
She is always late.
Adverbs of manner (manier) hoe ?
1.(achter)werkwoord (be vorm) + bijvoegl.nw+ly......
She sings beautifully.
Check:  She  talks .(always, beautifully)
........................................................................................................................


Slide 5 - Tekstslide

Adverb=bijwoord
- zegt iets over het werkwoord
 bijwoord = bijvoeglijk nw +ly 
............ -beautiful +ly
...............slow+ly
plaats:
  1.  (voor)bijwoord frequency+ werkwoord .............................
  2. (achter)werkwoord (be vorm) + bijwoord frequency...... ........................................... 
  3. (achter)werkwoord +bijwoord manner......
  4. (voor) bijwoord + bijwoord ...........
  5. (voor)bijwoord + bijvoeglijk nw.............








nw= naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

bijwoord Adverb
bijvoeglijk naamwoord Adjective
-nice
-slow
-calm
-good
-fast

-to buy a present
-to look
-to drive
-to feel
-to talk
-

Slide 7 - Tekstslide

Present Simple/Present Continuous

Slide 8 - Tekstslide

Hoe goed weet je nog wat de 'present simple' is?
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hoe goed weet je nog wat de 'present continuous' is?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

He never _____ to school (go)
A
present simple
B
present continuous

Slide 16 - Quizvraag

He _____ football every week (play)
A
present simple
B
present continuous

Slide 17 - Quizvraag

I _____ my room right now (clean)
A
present simple
B
present continuous

Slide 18 - Quizvraag

He never _____ to school (go)

Slide 19 - Open vraag

He _____ football every week (play)

Slide 20 - Open vraag

I _____ my room right now (clean)

Slide 21 - Open vraag

Hoe goed snap je dit onderwerp?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Unit 3
 Les1 : Ex.3,4,5,6,7,8,9,10,11 p.60-67
Les 2: Ex.16,17,18,19,20,21,22,23 p.71 -77
Grammar + Vocabulary + Phrases p.174-178

Slide 23 - Tekstslide