Spelling: Hoofdletters & leestekens

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Aan het eind van deze les weet je welke leestekens je moet gebruiken in een zin en op welke plek deze moeten staan.

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdletter, NUT
Het is belangrijk dat je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt. Het heeft invloed op hoe begrijpelijk je tekst is.

Slide 4 - Tekstslide

Leestekens, NUT
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 6 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 7 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 8 - Tekstslide

Leestekens

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden van leestekens zijn:
A
dikgedrukte letters
B
schuingedrukte letters
C
titels van teksten
D
komma, hoofdletter, uitroepteken, punt

Slide 10 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Bert als je klaar bent mag je gaan.
B
Bert, als je klaar bent mag je gaan.
C
Bert, als je klaar bent, mag je gaan.
D
Bert als je klaar bent, mag je gaan.

Slide 11 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Rosie zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Rosie zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Rosie zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Rosie zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 12 - Quizvraag

Voorbeelden van leestekens zijn:
A
dikgedrukte letters
B
schuingedrukte letters
C
titels van teksten
D
komma, uitroepteken, punt, vraagteken

Slide 13 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Harm zei: "Doe dat nooit weer!"
B
Harm zei: "Doe dat nooit weer"!
C
Harm zei: "doe dat nooit weer! "
D
Harm zei, "Doe dat nooit weer!"

Slide 14 - Quizvraag

Bij welke zinnen kloppen de leestekens?
A
De bosmaaier start niet; de accu is leeg.
B
De bosmaaier start niet, de accu is leeg.
C
De bosmaaier start niet de accu; is leeg.
D
De bosmaaier start niet: de accu is leeg.

Slide 15 - Quizvraag

Bij welke zin kloppen de leestekens?
A
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan!

Slide 16 - Quizvraag

Bij welke zin kloppen de leestekens?
A
Jasper zei: "Ik ben morgen jarig!"
B
Danique vroeg: wanneer ben jij jarig?
C
Elena zei ¨ik heb zin in het weekend!¨
D
Naomi zei: ik heb geen zin in huiswerk.

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke zin kloppen de leestekens?
A
Robin zei: "Wie gaat er mee naar de Mac?"
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei "Wie gaat er mee naar de Mac?"

Slide 18 - Quizvraag

Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Op Maandag hebben we een toets.

A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quizvraag

In Maart ben ik jarig!
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quizvraag

Gaad heelemaal goet Komen met die 'leestekens' en 'spelling, tog!
Nu ff oefenen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll