H1 Verkopen in de winkel

• Economie & Ondernemen
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Verkopen in de winkel

Wat ga je leren?

• Je kunt een klant op het juiste moment benaderen.
  
• Je kunt een klant advies geven op basis van artikelkennis.
  
• Verkoopsystemen
• Verschillende soorten kennis over artikelen

Begroeten

Begroet de klant in de winkel.

Dat kan bijvoorbeeld op de 

volgende manieren:

• Hé hallo!
• Een hoofdknikje met een vriendelijke glimlach.
• Welkom!
• Goedemiddag meneer/ mevrouw

De klant leren kennen

Hoe leer je de klant kennen?

                Observeren

= hoe loopt de klant en gebaren op het gezicht.

Houd rekening met wat je ziet. Leef je in de klant in. 

Bedenk hoe de klant geholpen wil worden.

Het gedrag van de klant bekijken

Waarom is dat belangrijk?

Zodat je weet wanneer je op hem af kunt stappen.

Inspringmoment

Het moment waarop je de klant aanspreekt = inspringmoment.

Wat is een goed inspringmoment?

• De klant kijkt zoekend om zich heen.
• De klant heeft al een paar keer een artikel gepakt en weer teruggezet.
• De klant probeert een artikel te pakken, maar kan er niet goed bij.

     Het eerste contact met de klant is belangrijk. 

     Hiermee stel je de klant op zijn gemak.

Kennis van wat je verkoopt

Je moet weten:

• Wat de kenmerken van een artikel zijn.
• Wat de voor- en nadelen zijn.
• Welke artikelen nog meer bij dit artikel horen.
• Van welke merken dit artikel er is.

Soorten kennis over producten

1. Praktische productkennis
2. Technische productkennis
3. Commerciële productkennis

1. Praktische artikelkennis

= informatie over hoe hij het product gebruikt en waar het vandaan komt.

Voorbeeld:

Supermarkt "De broodjes bakt u in de oven af in 8 minuten op 200 graden."

2. Technische productkennis

= informatie over wat een artikel kan.

Voorbeeld:

Telefoonwinkel "De accu van deze telefoon gaat twee keer zo lang mee als van degene die u nu heeft."

3. Commerciële productkennis

= informatie over de prijs van het product en de voorwaarden die gelden bij betaling en levering.

Voorbeelden:

Meubelwinkel "Deze stoelen kunnen binnen drie weken worden geleverd."

Sportwinkel "De winst op de sportschoenen van dit merk is voor ons hoger dan op andere merken."

Inhoudsmaten