examenvoorbereiding 9/5

Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Aanpak examenvragen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Een tandenborstel en tandpasta zijn voorbeelden van ...
A
complementaire goederen
B
substitutiegoederen
C
inferieure goederen

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een drempelinkomen? Het inkomen ....
A
tot waar men inferieure goederen koopt
B
dat men minstens nodig heeft om noodzakelijke goederen te kunnen kopen
C
vanaf waar men luxe goederen gaat kopen

Slide 5 - Quizvraag

vraag 1

Slide 6 - Tekstslide

Wat is een monopolie?
A
Een gezellig bordspel
B
Een bedrijf dat aandelen uitgeeft
C
Het alleenrecht op de handel in een product
D
Meerdere bedrijven die opgaan in één bedrijf

Slide 7 - Quizvraag

Wat is onjuist over volkomen concurrentie?
A
Veel concurrentie
B
Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod
C
Heterogene goederen
D
Veel aanbieders

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent averechtse selectie?
A
Een verzekeraar selecteert de verzekerden niet eerlijk
B
Verzekerden hebben een kleine kans op schade
C
Een hogere premie voor risicozoekers
D
Goede risico's verzekeren zich niet, slechte risico's wel

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

vraag 4 en 5

Slide 12 - Tekstslide


Wat is een ander woord voor importheffing?
A
exportsubsidie
B
inportquote
C
invoerrechten
D
protectiemaatregelen

Slide 13 - Quizvraag

vraag 6 en 7

Slide 14 - Tekstslide

De lopende rekening is …
A
hetzelfde als de betalingsbalans
B
de goederen – en de dienstenrekening
C
de goederen-, diensten en inkomensrekening
D
hetzelfde als de salderingsrekeningen

Slide 15 - Quizvraag

vraag 8 en 9

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de dominante strategie?
A
420; 380
B
510 ; 240
C
270 ; 480
D
480 ; 440

Slide 17 - Quizvraag

vraag 10 en 11

Slide 18 - Tekstslide

AOW is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

vraag 12, 13 en 14

Slide 20 - Tekstslide

vraag 15

Slide 21 - Tekstslide

Wie horen er bij de beroepsbevolking?
A
Vacatures + werkenden
B
Werklozen + werkenden
C
Vacatures + werklozen

Slide 22 - Quizvraag

vraag 16

Slide 23 - Tekstslide

Wat past bij laagconjunctuur?
A
Weinig vraag naar leningen en en stijgende rente
B
Veel vraag naar leningen en een stijgende rente
C
Weinig vraag naar leningen en een dalende rente
D
Veel vraag naar leningen en een dalende rente

Slide 24 - Quizvraag

vraag 17,18 en 19

Slide 25 - Tekstslide

vraag 20 en 21

Slide 26 - Tekstslide

vraag 22

Slide 27 - Tekstslide

Wie heeft een lagere risico-aversie
A
Beleggers
B
Spaarders

Slide 28 - Quizvraag

WAT kan je met de elasticiteit van de vraag berekenen?
A
Welke prijs ik moet vragen.
B
Hoe de vraag verandert als het inkomen verandert
C
Wat mijn concurrenten doen als ik de prijs verander
D
Hoe de vraag verandert als ik mijn prijs verander

Slide 29 - Quizvraag

vraag 23

Slide 30 - Tekstslide

vraag 24 en 25

Slide 31 - Tekstslide

26,27 en 28

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

1. Leg uit wat er met de lonen gebeurt als de werkloosheid stijgt

Slide 34 - Open vraag

2. Geef twee redenen waarom de inflatie toeneemt als de lonen stijgen

Slide 35 - Open vraag

3. Hoe kan de rente de investeringen beïnvloeden?

Slide 36 - Open vraag

4. Leg uit wat er met het aanbod van arbeid gebeurt als de lonen stijgen

Slide 37 - Open vraag

5. Wat gebeurt er met de koers van de euro als de rente in Europa stijgt?

Slide 38 - Open vraag

6. Wat gebeurt er met de vraag naar Europese producten als de koers van de euro stijgt?

Slide 39 - Open vraag

7. Wat gebeurt er met de wisselkoers als de import stijgt?

Slide 40 - Open vraag

8. Als de concurrentiepositie verslechtert, wat gebeurt er dan met de koers van de euro?

Slide 41 - Open vraag

En nu op EXAMEN niveau

Slide 42 - Tekstslide

9. Welke invloed heeft economische groei op het tekort van de overheid?

Slide 43 - Open vraag

10. Wat gebeurt er met de overheidsuitgaven als de rente stijgt? Hint: betrek de staatsschuld in je antwoord!

Slide 44 - Open vraag

11. Beredeneer dat als de lonen in een land stijgen, de wisselkoers via de exportkant kan dalen.

Slide 45 - Open vraag

12. Beredeneer dat als de lonen in een land stijgen, de wisselkoers via de importkant kan dalen.

Slide 46 - Open vraag

13. Leg uit dat de concurrentiepositie van een land kan dalen door een rentestijging.

Slide 47 - Open vraag

14. Leg uit wat er met het saldo op de lopende rekening gebeurt in tijden van hoogconjunctuur.

Slide 48 - Open vraag

15. Leg via de export uit wat er met de inflatie gebeurt als de wisselkoers daalt.

Slide 49 - Open vraag

16. Leg via de import uit wat er met de inflatie gebeurt als de wisselkoers daalt.

Slide 50 - Open vraag

vragen?

Slide 51 - Tekstslide