GM2A NK Kapitel 7 E herhaling/ F

Willkommen Mavo 2
Woche 9 - Stunde 1
Wie wohnst du?
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Willkommen Mavo 2
Woche 9 - Stunde 1
Wie wohnst du?

Slide 1 - Tekstslide

Check-in
  1. Ga op je plaats zitten.
  2. Leg je spullen op tafel.
  3. Pak je mobiel in het zakkie en doe het in je rugzak/tas.
  4. Wacht rustig tot de les begint.

Slide 2 - Tekstslide

Heute
Am Ende dieser Stunde ...
  • ... kan ik beschrijven met wie en hoe ik woon.
  • ... kan ik vertellen hoe mijn kamer eruitziet.

Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung
de boerderij
de stoel
het bureau
het bed
het huis
staan
de woonkamer

  • der Bauernhof
  • der Stuhl
  • der Schreibtisch
  • das Bett
  • das Haus
  • stehen
  • das Wohnzimmer

Slide 4 - Tekstslide

Wiederholung: Freizeit und Hobby
Gebruik je JDW-map. Geef een antwoord op de volgende vragen (in het Duits).

1. Was machst du gern?
  • Ich game gerne. / Ich spiele Fußball/ Basketball/ Hockey...
  • Mein Hobby ist .../ Meine Hobbys sind ...
2. Wann spielst du Fußball?
  • Ich spiele montags Fußball.
  • Ich spiele jeden Freitag Fußball.

Slide 5 - Tekstslide

Het bezittelijk voornaamwoord, Seite 44

Slide 6 - Tekstslide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.

- Dat is jouw huis.     /  Das ist dein Haus.

- Waar is zijn fiets?   /  Wo ist sein Fahrrad?

Slide 8 - Tekstslide

ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
wir
wij
ihr
jullie
sie
zij (mv)
Sie
U
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
unser(e)
ons/onze
eu(e)r(e)
jullie
ihr(e)
hun
Ihr(e)
Uw
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 9 - Tekstslide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das Kind
die Autos
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Autos
mein Mann
meine Frau
mein Kind
meine Autos
Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden
Het onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- krijgen bij vrouwelijke woorden en in het meervoud een -e.  Dat geldt ook voor de bezittelijke  voornaamwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Du hast jetzt die Theorie wiederholt also...
... üben!!!

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes.
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 14 - Quizvraag

Ken je de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits?

Slide 15 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie

Slide 16 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw
A
dein
B
sein
C
ihr

Slide 17 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: mijn
A
sein
B
ihr
C
mein
D
dein

Slide 18 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 19 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jullie
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer/ eure

Slide 20 - Quizvraag

Kies nu de juiste vorm....

Slide 21 - Tekstslide

onze ... Lehrerin (v)
A
unser
B
unsere

Slide 22 - Quizvraag

mijn ... Bruder.
A
mein
B
meine

Slide 23 - Quizvraag

Iets moeilijker...

Slide 24 - Tekstslide

Was ist ____ (jouw) Name (m)?

Slide 25 - Open vraag

________ (mijn) Hobby (o) ist Handball.

Slide 26 - Open vraag

Das sind ______ (onze) Eltern (mv).

Slide 27 - Open vraag

_______ (jullie) Auto (o) ist sehr schön.

Slide 28 - Open vraag

Maaike ist ______ (haar) Freundin (v).

Slide 29 - Open vraag

In was für einem Haus wohnst du?

Slide 30 - Tekstslide

Sprachmittel, Seite 52/ 64

Slide 31 - Tekstslide

Sprachmittel, Seite 52/ 64

Slide 32 - Tekstslide

Aufgabe 33, Seite 53
timer
10:00
  1. Deze opdracht maak je schriftelijk.
  2. Pak je JDW map en vertaal de vragen en de antwoorden.

Slide 33 - Tekstslide

Lösung: Aufgabe 33, Seite 53
  1. In was für einem Haus wohnst du?
  2. Mit wem wohnst du dort?
  3. Wie sieht eure Wohnung aus?
  4. Wie sieht dein Zimmer aus?
  5. Ich wohne in einem Hochhaus.
  6. Ich wohne dort mit meinen Eltern.
  7. Unsere Wohnung ist klein, aber gemütlich.
  8. Mein Zimmer hat rote Wände.

Slide 34 - Tekstslide

Aufgabe 36, Seite 54
  1. Deze opdracht maak je schriftelijk.
  2. Pak je JDW map en schrijf minstens 2 vragen EN 2 antwoorden op.

Slide 35 - Tekstslide

Sprachmittel, Seite 52/ 64

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link

Hausaufgaben
Machen:
/

Lernen:
- Lernliste N-D t/m 'gestanden', Seite 62

Slide 38 - Tekstslide