Sprookjes les 4:De magische wereld van sprookjes

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Tekstslide

Sprookjes les 4:De magische wereld van sprookjes

Slide 3 - Tekstslide


Deze les:
  • Terugblik
  • Huiswerk bespreken
  • Instructie
  • Opdrachten maken
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 4 - Tekstslide


Terugblik:
Wat weet je nog van de vorige les over lidwoorden en zelfstandige naamwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn lidwoorden?

Slide 6 - Woordweb

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 7 - Woordweb

Welke lidwoorden staan in deze zin:
Tygo heeft een plakje kaas en de ham op het broodje gedaan.

Slide 8 - Open vraag

Welke zelfstandig naamwoorden (zn) staan in deze zin:
Tygo heeft heerlijke kaas en ham op de ronde broodjes gedaan.

Slide 9 - Open vraag

Huiswerk nakijken
Zijn er nog vragen over het huiswerk? 

We kijken het blad na 




Slide 10 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik weet/kan:
  • dat sprookjes in de directe rede worden verteld en wat de directe reden is
  • de kenmerken van sprookjes
  • hoe sprookjes zijn ontstaan
  • dat sprookjes een moraal hebben en wat dat betekent

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Directe rede
Iemand zegt iets zelf (een letterlijke weergave van wat iemand zegt)
Kenmerken:
- Er wordt een dubbelepunt gebruikt, daarna staat wat hij/ zij zegt
- Er staan aanhalingstekens in de zin

Voorbeelden:
Emiel zei kwaad: “Had ik jou maar nooit geloofd!”
De jongen riep nog: “Wacht op mij!”, maar de bus reed weg. 

Slide 13 - Tekstslide

Indirecte rede
Iemand vertelt niet zelf wat hij doet/ zegt. Er wordt over iemand gesproken. 
Kenmerken:
- Er staan GEEN aanhalingstekens en dubbele punten.
- De woorden dat of of staan in de zin 

Voorbeelden:
Milou zei kwaad dat ze maar eens opstapte. 
Haar moeder vroeg of ze vanavond mee wilde naar oma.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Wat zijn de kenmerken van sprookjes (meerdere antwoorden)?
A
Beginnen met: Er was eens...
B
Magie en een wonderlijke wereld
C
Hoofdpersoon beleeft een avontuur
D
Het loopt bijna altijd goed af (Ze leefden nog lang en gelukkig)

Slide 16 - Quizvraag

Vaak is de hoofdpersoon een jong iemand of een kind dat eropuit gaat om een probleem op te lossen
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

De kracht van sprookjes is: Zelfs al ben je klein, als je slim en dapper bent, kun je het slechte overwinnen en een goed leven krijgen voor jezelf.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Hoe zijn sprookjes ontstaan? (meerdere antwoorden)
A
Het zijn hele oude volksverhalen
B
Verhalen die al heel vroeger opgeschreven werden in boeken
C
Verhalen die werden doorverteld bij het (haard-)vuur
D
Ze komen uit geschiedenisboeken

Slide 19 - Quizvraag

Welke broers hebben het eerste sprookjesboek geschreven?

Slide 20 - Open vraag

In sprookjes leren we dat het goede overwint en dat het slecht afloopt met het kwaad.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

De hoofdpersoon strijdt vaak tegen enge monsters zoals weerwolven en heksen. In de Middeleeuwen geloofden ze in het bestaan van deze monsters. Hoe komt dat?

Slide 22 - Open vraag

Sprookjes hebben vaak een les in zich, een moraal. Het moraal van het verhaal geeft aan hoe verwacht wordt dat men zich hoort te gedragen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Sprookjes waren vroeger veel gruwelijker, omdat...?
A
Kinderen vroeger veel minder bang waren
B
Ze bedoeld waren voor volwassenen
C
Mensen vroeger veel gemener waren
D
Ze wilden waarschuwen voor slecht gedrag

Slide 24 - Quizvraag

Voorbeelden van moderne sprookjes zijn:
A
GVR
B
Sneeuwwitje
C
Dagboek van een muts
D
Raveleijn

Slide 25 - Quizvraag


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk:

Maak opdrachten directe en indirecte rede

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

START!
Maak 
de woordzoeker



timer
30:00

Slide 29 - Tekstslide