week 14 12-11 Thema 7 winkels-boodschappen

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Goedemiddag! 

Slide 2 - Tekstslide

Boodschappen doen | Winkels
Winkelen
Shoppen

Slide 3 - Tekstslide

Doelen vandaag 
Je kunt:
  • Antwoord geven op vragen.
  • Zeggen wat iets kost.
  • Vertellen wat je in welke winkel kunt kopen.

Programma:
  • Oefening 1 en 2 nakijken
  • Oefening 3 maken: waarmee betaal je?
  • Oefeningen: wat kost het?
  • Gesprekken in tweetallen: wat kost het en waar koop je het?

Slide 4 - Tekstslide

Oefening 1: Antwoorden
  1. Emina doet boodschappen in de supermarkt en op de markt (waar).
  2. Emina gaat naar de supermarkt met/op de fiets (hoe) .
  3. Het is druk.
  4. Emina is haar portemonnee (wat) vergeten.
  5. Emma pint bij de pinautomaat € 20,- (hoeveel geld)

De zin begint met de persoon (Emina) en dan het werkwoord (doe-woord).
Staat er nog een werkwoord in de zin, staat dat werkwoord achteraan! (zin 4)

Slide 5 - Tekstslide

Antwoord geven: schrijf dit in je schrift!
  • Gebruik hele zinnen.
  • Gebruik de woorden uit de vraag.
  • Het antwoord vind je in de tekst.
  • De volgorde (porządek  ; الطلب ; order) verandert: 
        1. Persoon (wie doet iets?)
        2. Werkwoord
        3. Rest van de zin

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf het antwoord in je schrift
Voorbeeld: Waar staat de fiets van Emine?                De fiets van Emine staat tegen de lantaarnpaal. (regel 2)

  • Wat  legt Emine in de winkelwagen?                     
  • Wat koopt Emine op de markt?
  • Waar koopt Emine kaas?
  • Met wie gaat Emine naar de bioscoop?

Slide 7 - Tekstslide

Oefening 2: invullen
  1. boodschappen                             6. betaalt
  2. fietst                                                  7. café
  3. brood                                                 8. lezen
  4. slager                                                 9. lekker
  5. de boekenwinkel                         10. koken

Slide 8 - Tekstslide

Oefening 3: betalen
In de winkel betaal je met ...

Slide 9 - Tekstslide

Doelen vandaag 
Je kunt:
  • Antwoord geven op vragen.
  • Zeggen wat iets kost.
  • Vertellen wat je in welke winkel kunt kopen.

Programma:
  • Oefening 1 en 2 nakijken
  • Oefening 3 maken: waarmee betaal je?
  • Oefeningen: wat kost het?
  • Gesprekken in tweetallen: wat kost het en waar koop je het?

Slide 10 - Tekstslide

BINGO
  • Teken een vierkant met 9 vakjes: 3 x 3 vakjes
  • Schrijf in de vakjes getallen
  • Je kan kiezen uit (kies dus 9 getallen):
  • 7 - 13 - 19 - 25 - 30 - 37 - 46 - 53 - 62 - 68 - 70 - 74 - 85 - 89 - 93 - 97 - 108 - 112 - 1.027 - 3.299
  • Je hebt BINGO bij een volle kaart

Slide 11 - Tekstslide

Doelen vandaag 
Je kunt:
  • Antwoord geven op vragen.
  • Zeggen wat iets kost.
  • Vertellen wat je in welke winkel kunt kopen.

Programma:
  • Oefening 1 en 2 nakijken
  • Oefening 3 maken: waarmee betaal je?
  • Oefeningen: wat kost het?
  • Gesprekken in tweetallen: wat kost het en waar koop je het?

Slide 12 - Tekstslide

Wat kost het?
Wat kosten de bananen?
De bananen kosten € 3,75. (drie euro vijf-en-zeven-tig)

Wat kost het boek?
Het boek kost € 14,99. (veertien euro negen-en-negen-tig)

Wat kost een halve liter melk?
Een halve liter melk kost € 0,89. (negen-en-tachtig cent)

Slide 13 - Tekstslide

Wat kost het?

Slide 14 - Tekstslide

Oefening 4: Wat kost het?
Maak oefening 4 

Slide 15 - Tekstslide

Oefening 5: Tweegesprekken
Oefening 2: Wat kost het en waar kun je het kopen?

A      vraagt: "Wat kost ....?" (of: Wat kosten ...)?
B      geeft antwoord: "... kost (kosten) € ..."
A      vraagt: "Waar kun je ... kopen?"
B      geeft antwoord: "Je kunt ... kopen in ..."

Slide 16 - Tekstslide

Oefening 6: Huiswerk
Schrijf de antwoorden op de vragen in je schrift.

Dinsdag 17 december meenemen naar de les.

Ik zet in SOM of je het huiswerk hebt gemaakt.

Slide 17 - Tekstslide

Evaluatie (ocena, التقييم)
Ik kan:
  • Antwoord geven op vragen.

  • Zeggen wat iets kost.

  • Vertellen wat je in welke winkel kunt kopen.

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf het antwoord in je schrift
  • Waar woon jij?                        Ik woon in Amstelveen.
  • Hoe oud ben jij?
  • Hoe laat is het?
  • Wanneer begint de kerstvakantie?
  • Hoe heet jouw broer?
  • Wat koop je bij de bakker?

Slide 19 - Tekstslide

Dictee
Juf J gaat 10 woorden voorlezen
Zij leest de woorden twee keer voor.
Luister goed naar Juf J.
Schrijf het woord op het blaadje.
Als alle tien woorden zijn geweest,
leest Juf J ze nog één keer voor.
Dan lever je je blaadje in bij Juf J.

Slide 20 - Tekstslide

de of het?
A
de station
B
het station

Slide 21 - Quizvraag

de of het?
A
het ziekenhuis
B
de ziekenhuis

Slide 22 - Quizvraag

Wat doen zij?
Zij.........

Slide 23 - Open vraag

Wat doet hij?
Hij.........

Slide 24 - Open vraag

Wat is goed?
A
In het ziekenhuis ga je zwemmen.
B
In het ziekenhuis tank je de auto.
C
In het ziekenhuis zijn dokters.
D
In het ziekenhuis speel je voetbal.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Je belt 112 als er brand is.
B
Je belt 112 als iemand met spoed naar het ziekenhuis moet.
C
Je belt 112 als er een ongeluk is gebeurd.

Slide 26 - Quizvraag