In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
23/24 M4 Hfd 2.3
Slide 1 - Tekstslide
2.3 Manieren van verwijzen naar de werkelijkheid
Een toneelstuk laat altijd een visie zien van de regisseur op een aspect van de werkelijkheid. De regisseur verwijst daarmee naar de werkelijkheid. Dit kan op 5 verschillende manieren.
Slide 2 - Tekstslide
Welke verwijzingen naar de werkelijkheid ken je nog/ al?
Slide 3 - Woordweb
Nabootsing
Een directe verwijzing naar de werkelijkheid, bijvoorbeeld: Zoon komt ´s avonds na een feestje pas om 3 uur thuis. Vader zit in de woonkamer op hem te wachten en is boos, want de zoon is veel te laat.
Slide 4 - Tekstslide
Typering
Eén eigenschap uit de werkelijkheid wordt gekozen en vergroot vormgegeven. Bijvoorbeeld: De agressiviteit van de vader die zijn zoon uitfoetert, wordt vergroot.
Slide 5 - Tekstslide
Omkering
Gespeeld wordt met de verwachting van het publiek. Niet het voorspelbare gebeurt, maar juist het omgekeerde. Bijvoorbeeld: Vader reageert: “Waarom ben je nu al thuis? Je mag pas om 6 uur thuiskomen. Mijn huis uit en feesten tot 6 uur.”
Slide 6 - Tekstslide
Oefensituatie
Het oefenen van gedrag in een nagespeelde situatie, rollenspel in een beroepsopleiding of een therapiesessie. Bijvoorbeeld: Vader oefent met een andere vader, die de zoon naspeelt, om goed met elkaar en met de situatie om te leren gaan.
Slide 7 - Tekstslide
Metafoor
Een indirecte verwijzing naar de werkelijkheid. Bijvoorbeeld, vader staat symbool voor de overheid en maakt de regels, zoon staat symbool voor de burger die de regels moet volgen.
Slide 8 - Tekstslide
Je krijgt zo verschillende fragmenten te zien met verwijzingen naar de werkelijkheid. Bekijk goed welk fragment welke verwijzing gebruikt ( en waarom je dat denkt).