Elektro - Taal voor de Elektra les 1 _2024

Kennismaken en begroeten
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Kennismaken en begroeten

Slide 1 - Tekstslide

Tijdens deze les oefenen studenten hun lees; luister en schrijfvaardigheid.
Schooljaar 2024 - 2025 
Periode 2 - Les 1

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen vandaag
  • Kennismaken & voorstellen
  • Wat zijn jouw leervragen (menti)
  • Gespreksvoering (vragen stellen, interesses e.d.)
  • Herhaling theorie (hf 1) Taalkennis verbeteren                                                          --> Herkennen verschillende woordsoorten
  • Interactieve opdracht lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden a.d.h.v. foto's/afbeeldingen (actieve taal)
  • Woordenschat 30 (passief gebruik & actief toepassen)
  • Huiswerk
  • Huiswerk: Invuloefeningen werkwoorden (doe-woorden), lidwoorden, 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonswoorden; hij, zij, jij, ik, U, wij, jullie. 
Deze gebruik je vaak tijdens een gesprek met andere mensen. 

Werkwoorden (doe-woorden): In de Nederlandse taal gebruik je meestal ook woorden waaraan je kunt zien wat iemand doet. Deze woorden noem je werkwoorden. Voorbeeld: Ik {KNIP} , Hij {eet}, Zij {rijdt} .....
--> oefening herhalen werkwoorden 
--> Lidwoorden : de -  het - een (blz 10)
Oefening
Aan het eind van de les

  • Wat zijn jouw leervragen (menti)--> link naar Mentimeter

Slide 4 - Tekstslide

Persoonswoorden; hij, zij, jij, ik, U, wij, jullie. 
Deze gebruik je vaak tijdens een gesprek met andere mensen. 

Werkwoorden (doe-woorden): In de Nederlandse taal gebruik je meestal ook woorden waaraan je kunt zien wat iemand doet. Deze woorden noem je werkwoorden. Voorbeeld: Ik {KNIP} , Hij {eet}, Zij {rijdt} .....
--> oefening herhalen werkwoorden 
--> Lidwoorden : de -  het - een (blz 10)
Oefening
Kennismaken & in gesprek gaan
              Stel jezelf voor aan de groep.  
Noem drie feiten over jezelf. 
Dit kunnen land van herkomst, hobby's, werk of interesses zijn.
     
Luister goed naar elkaar. 
Stel elkaar twee vragen over wat er net verteld is.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


 
Is er een gemeenschappelijke hobby, ....., ...., ... ?? 
Rond het gesprek netjes af & start een gesprek met een andere partner &
 vertel elkaar over de vorige gesprekspartner.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De opdracht ging
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Hoe doen we dat in het Nederlands?

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Hoe begroet je elkaar in je moedertaal?

Slide 9 - Woordweb

Tijdens deze OP gaan we op allerlei verschillende manieren aan de slag met taal. Zowel lees- schrijf als spreekvaardigheid komen aan bod met als doel dat de taalvaardigheid van studenten een positieve impuls krijgt en de kans op studiesucces vergroot.
We werken toe naar een eindopdracht die studenten in overleg met de docent zelf mogen kiezen.

Verschil formeel/informeel taalgebruik in een gesprek
Formeel
Informeel
u
jij/je
meneer, mevrouw
voornaam
geachte, beste
hey, dag, hallo, hoi
hoogachtend, hartelijke groeten, vriendelijke groet
groetjes, doei, x
hij, hem, zij
ie, 'm, ze

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Formeel of informeel?
Doei!
A
formeel
B
informeel

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Formeel of informeel?

Hoi!
A
Formeel
B
Informeel

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Formeel of informeel?
Hopelijk heb ik u voldoende geïnformeerd.

A
formeel
B
informeel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kijk uit joh!
Dit is formeel/informeel
A
formeel
B
informeel

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

formeel of informeel?

Kunt u mij alstublieft helpen?
A
formeel
B
informeel

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Formeel of informeel?
Hoe is het?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Formeel of informeel?
Hoe gaat het met u?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Herhaling theorie (hf 1) Taalkennis verbeteren --> Herkennen verschillende woordsoorten
Taalkennis - herhaling h1 
Herkennen verschillende woordsoorten


Welke woordsoorten ken je ? 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke woordsoorten ken je ?

Slide 19 - Open vraag

Persoonswoorden; hij, zij, jij, ik, U, wij, jullie.
Deze gebruik je vaak tijdens een gesprek met andere mensen.
Werkwoorden (doe-woorden): In de Nederlandse taal gebruik je meestal ook woorden waaraan je kunt zien wat iemand doet. Deze woorden noem je werkwoorden. Voorbeeld: Ik {KNIP} , Hij {eet}, Zij {rijdt} .....
--> oefening herhalen werkwoorden
--> Lidwoorden : de - het - een (blz 10)
Oefening
Interactieve opdracht
 lidwoorden, 
werkwoorden, 
persoonswoorden, 
bijvoeglijke naamwoorden 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste lidwoord voor de
volgende woorden:
___ tafel, ___ lamp, ___ huis ___ motor,
___ elektriciteit, ___ circuit, ___ batterij

Slide 22 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Werkwoorden: In Nederlandse zinnen gebruik je meestal ook een woord waaraan je kunt zien wat iemand doet. Die woorden noem je werkwoorden. 
Gebruik de juiste vorm van deze werkwoorden 
(doe-woorden) 
Lopen
ik...
hij...
wij...
Zagen
ik...
hij...
wij...
Schrijven
ik...
zij...
wij...
Rijden
ik...
zij...
wij...
Leren
ik...
zij...
wij...
Meten
ik...
hij / zij...
wij...
Tillen
ik...
hij / zij ...
wij ...

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke werkwoordvorm is correct
(doe-woorden) 
ik loop - hij loopt - wij lopen
ik zaag - hij zaagt - wij zagen
ik schrijf - zij schrijft - wij schrijven
ik rijd - zij rijdt - wij rijden
ik leer - zij leert - wij leren
ik meet - hij / zij meet - wij meten
ik til - hij / zij tilt - wij tillen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden ?

Slide 26 - Woordweb

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets meer over een ding, een mens of een dier. 
Bijvoorbeeld: De hamer is zwaar. Het paard is bruin. De blauwe bedrijfsauto. 
Oefening:
Maak bij elk woord zin met het
bijvoeglijk naamwoord.
nijptang, installatiedraad, helm,
veiligheidsschoenen

Slide 27 - Woordweb

Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets meer over een ding, een mens of een dier. 
Bijvoorbeeld: De hamer is zwaar. Het paard is bruin. De blauwe bedrijfsauto. 
Taal voor Elektro woordenschat 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat was moeilijk ? Wat ging goed ?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk

Nalezen informatie boek blz 8 t/m 19
Huiswerk: Invuloefeningen werkwoorden (doe-woorden), lidwoorden, bijvoeglijk naamwoorden.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk cijfer geef je de les?
0100

Slide 46 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Vragen

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Video

Tip! Laat alleen het geluid horen zonder beeld.
Opdracht
Speel de dialoog nog eens na

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
In tweetallen een rollenspel doen. Jullie gaan elkaar begroeten en je aan elkaar voorstellen.
Je kan gebruik maken van de flashkaarten

Slide 52 - Tekstslide

Flashcards zijn los aanwezig


Welk lidwoord gebruik je bij de volgende woorden... (de/het/een)?
- de / het boormachine - de / het circuit
- de / het kabel - de / het elektriciteit
- de / het stopcontact - de / het schakelaar
- de / het stekker - de / het spanningsveld

Slide 53 - Open vraag

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord "het". Voorbeeld: het tafeltje, het plankje, het draadje, het kabeltje. 
Opdracht
In kleine groepjes voeren we een gesprek. We stellen elkaar vragen. Je kunt gebruik maken van het werkblad. 

Na de opdracht geef je als groep een samenvatting van wat er is verteld. 

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies