HA2: der, die, das

Lidwoorden 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lidwoorden 

Slide 1 - Tekstslide

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
onpersoonlijke voornaamwoorden
D
eigennamen

Slide 2 - Quizvraag

Welke lidwoorden ken je in het Duits
A
der
B
die
C
das
D
der - die - das

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het lidwoord ' der ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden en die zijn:
A
vrouwelijk
B
onzijdig
C
meervoud
D
mannelijk

Slide 6 - Quizvraag

Het lidwoord ' die ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden en die zijn:
A
mannelijk
B
onzijdig
C
vrouwelijk
D
vrouwelijk en meervoud

Slide 7 - Quizvraag

Het lidwoord ' das ' gebruik je voor zelfstandig naamwoorden en die zijn:
A
mannelijk
B
onzijdig
C
meervoud
D
vrouwelijk

Slide 8 - Quizvraag

Wat zet je voor "Vater"?
(der, die of das?)

Slide 9 - Open vraag

Noem een woord waar je
"die" voor kunt zetten (mag in het Nederlands)

Slide 10 - Woordweb

Wat zet je voor "Mutter"?
(der, die of das?)
A
die
B
das
C
der

Slide 11 - Quizvraag

Wat zet je voor "Kuh"?
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

Wat zet je voor "Schwester"?
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

Wat zet je voor "Kinder"?
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Wat zet je voor "Kater"?
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

Wat zet je voor "Haus"?
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quizvraag

Wat zet je voor "Autos"?
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?

Je weet nu welke woorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.


Je weet welk lidwoord hierbij hoort

Slide 18 - Tekstslide