vragen §4
1 / 17
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
stoffen zijn opgebouwd uit moleculen. Moleculen zijn op hun beurt weer opgebouwd uit kleinere deeltjes. Hoe heten deze deeltjes?
A
minideeltjes
B
atomen
C
bouwstenen
D
stofjes
Slide 2 - Quizvraag
een water molecuul wordt ook wel H2O genoemd. Wat betekent dat?
A
er 3 verschillende atomen in zitten
B
1 atoom waterstof en 2 atomen zuurstof?
C
2 atomen waterstof en 1 atoom zuurstof
D
dat elke molecuul er anders uit ziet.
Slide 3 - Quizvraag
hoe noem je het als je de atomen in een molecuul uit elkaar haalt.
A
splitsen
B
los maken
C
verdelen
D
ontleden
Slide 4 - Quizvraag
wat is een element?
A
een stof die uit 1 soort atomen bestaat .
B
een stof die alleen in de fantasie bestaat
C
een stof die uit minstens 3 atomen bestaat
D
een stof die nooit dezelfde atomen heeft.
Slide 5 - Quizvraag
alle elementen staan in het een geordend systeem. Hoe heet dit?
A
element systeem
B
periodiek systeem
C
basis-systeem
D
tijdloos systeem
Slide 6 - Quizvraag
wat is waar
A
De afkortingen van atomen zijn over de hele wereld hetzelfde
B
Elk land heeft zijn eigen afkortingen
C
iedereen mag zelf een afkorting bedenken
D
Je mag atomen niet afkorten.
Slide 7 - Quizvraag
wat is geen onderdeel van een atoom
A
protonen
B
neutronen
C
bitonen
D
elektronen
Slide 8 - Quizvraag
een elektron is elektrisch geladen, is dit positief of negatief geladen?
A
negatief
B
positief
Slide 9 - Quizvraag
waaruit is de atoomkern opgebouwd?
A
neutronen en protonen
B
elektronen en protonen
C
neutronen en elektronen
D
protonen, neutronen en elektronen.
Slide 10 - Quizvraag
wat kun je zeggen over de massa van een proton?
A
die is onvoorstelbaar klein
B
Die is altijd groter dan je denkt
C
Dat is steeds verschillend
D
dat is niet te meten
Slide 11 - Quizvraag
wat kun je zeggen over de elektrische lading van een neutron
A
die is positief
B
die is negatief
C
die is neutraal
D
daar kun je niets over zeggen
Slide 12 - Quizvraag
wat zit in de schil van een atoom
A
niets
B
elektronen
C
protonen
D
neutronen
Slide 13 - Quizvraag
wat is het verschil tussen koper 63 en koper 65
A
de kleur
B
de massa
C
de waarde
D
de reactie met andere stoffen
Slide 14 - Quizvraag
elk atoom kan een verschillend aantal neutronen hebben
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
het massagetal staat voor...
A
het aantal protonen
B
het aantal neutronen
C
het aantal elektronen
D
het totale aantal
