4h-Kap4-Gram2AB-Bindewörter-Verbstellung-bearb

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele heute:
Sehen und hören:
- ich kann die wichtigsten Informationen verstehen in der "Tagesschau in 100 Sekunden"
Grammatik:
- ich kenne die Position vom Verb in Haupt- und Nebensatz
- ich kenne Bindewörter (voegwoorden) und kann sie benutzen

Slide 2 - Tekstslide

      

- was sind die Themen?
- notiere 5 wichtige Begriffe auf Deutsch!

 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Lernziele heute:



Grammatik:
- ich kenne die Position vom Verb in Haupt- und Nebensatz
= Buch, Seite 199

Slide 5 - Tekstslide

De positie van het werkwoord in de hoofdzin
"We - spelen -morgen - tegen -      de -  winnaar -   van -    afgelopen -   jaar."

"Wir- spielen - morgen - gegen -  den - Gewinner - vom -    letzten -       Jahr."

  • Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.
  • Dezelfde structuur als in het Nederlands.

Slide 6 - Tekstslide

De positie van het werkwoord in de bijzin
Ik     weet    dat     je   morgen niet    komt.
Ich  weiß,  dass  du   morgen nicht  kommst.

  • De persoonsvorm staat achteraan in de zin.
  • Onderwerp en persoonsvorm zijn gescheiden.
  • In het Duits zijn hoofd en bijzin altijd gescheiden door een komma. Voor de rest geen verschil in structuur

Slide 7 - Tekstslide

2 werkwoorden bijzin:
wat is dan de Duitse werkwoordsvolgorde?
Ik weet dat je morgen niet kan komen.
Ich weiß, dass du morgen nicht kommen kannst.

  • In het Duits komen de Modalverben helemaal aan het eind.
  • volgorde precies andersom dan in het Nederlands








Slide 8 - Tekstslide

Jeder ist rund um die Uhr erreichbar, ...
A
obwohl die meisten das eigentlich gar nicht wollen.
B
obwohl die meisten wollen das eigentlich gar nicht.

Slide 9 - Quizvraag

..., der ist permanent online.
A
Aber wer ein Smartphone hat
B
Aber wer hat ein Smartphone

Slide 10 - Quizvraag

Ich finde Smartphones gut,
A
weil ich damit mit meinen Freunden in Kontakt bleiben kann.
B
weil ich damit mit meinen Freunden in Kontakt kann bleiben.

Slide 11 - Quizvraag

In den Ferien schalte ich es einfach ab, ...
A
denn ich auch mal meine Ruhe haben möchte.
B
denn ich möchte auch mal meine Ruhe haben.

Slide 12 - Quizvraag

Meine Freunde sind mir wichtig, ...
A
aber mein Leben ist mir mindestens genauso wichtig.
B
aber mein Leben mir mindestens genauso wichtig ist.

Slide 13 - Quizvraag

Lernziel erreicht?
Grammatik:
- ich kenne die Position vom Verb in Haupt- und Nebensatz

😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Bindewörter:





Lernziel: ich kenne Bindewörter (voegwoorden) und kann sie benutzen = Buch, Seite 199

Slide 15 - Tekstslide

NL: maar
D: sondern
-> sondern gebruik je bij een duidelijke tegenstelling, vaak na een ontkennend woord (nicht, kein, nie).

Das ist nicht mein Buch, 
sondern das meiner Schwester.
NL: maar
D: aber
-> in alle andere gevallen
-> hulp: je kan in de eerste zinshelft "wel" invullen

Das ist (wel) mein Handy, 
aber im Moment ist es leider kaputt.

Slide 16 - Tekstslide

NL: wanneer
D: wann
-> 'wann' gebruik je bij een onbekend tijdstip.
=> je kan 'wann' vervangen door "op welk moment" of "hoe laat"

Ich weiß noch nicht genau, 
wann (op welk moment/hoe laat
ich bei dir vorbeikomme.
NL: wanneer
D: wenn
->  'wenn' gebruik je in de betekenis van "als, indien" (voorwaarde)



Ich komme bei dir vorbei, 
wenn (als, indien) ich mit meiner Arbeit fertig bin.

Slide 17 - Tekstslide

NL: dan
D: dann
- dann geeft een tijdstip aan
- je spreekt het met nadruk uit
=> je kan dann vervangen door "op dat moment" 

Zuerst muss ich meine Hausaufgaben fertig machen, 
dann (op dat moment
komme ich vielleicht noch bei dir vorbei.
NL: dan
D: denn
->  denn kun je niet vervangen door 
"op dat moment" 
-> geen tijdstip, geen nadruk


Du siehst ja super aus heute!
Was hast du denn gemacht?

Slide 18 - Tekstslide

NL: dat
D: dass
- dass is een voegwoord dat een hoofdzin en bijzin aan elkaar koppelt



Willst du mir sagen, 
dass du morgen wirklich nicht bei mir vorbei kommst?
Ich finde, dass das schade ist.
NL: dat
D: das
->  das gebruik je in alle andere gevallen (lidwoord, aanwijzend voornaamwoord, ...), dus als het geen voegwoord is

Er hat ein Haus, das sehr groß ist.
Das Buch, das da liegt, ist sehr spannend.

Slide 19 - Tekstslide

NL: of
D: oder
- oder gebruik je bij een keuze tussen twee of meer mogelijkheden


Komme ich morgen bei dir vorbei oder kommst du morgen zu mir?

Möchten Sie Vanille oder Himbeere?
NL: of
D: ob
->  ob gebruik je als er geen sprake van een keuze is


Ich weiß nicht, 
ob ich morgen bei dir vorbei kommen kann,

Slide 20 - Tekstslide

Das Kind sagt, das/dass es Bauchschmerzen hat.
A
dass
B
das

Slide 21 - Quizvraag

Das Kind, das/dass Bauchschmerzen hatte, kann jetzt wieder lachen.

A
dass
B
das

Slide 22 - Quizvraag

Ich habe das Auto nicht gekauft, aber/ sondern geleast.

A
aber
B
sondern

Slide 23 - Quizvraag

Ich beende unsere Beziehung, wenn/wann du nicht die Wahrheit sagst.

A
wenn
B
wann

Slide 24 - Quizvraag

Ich weiß noch nicht, ob/oder ich mitkomme.

A
ob
B
oder

Slide 25 - Quizvraag

Wanner gebruik je dann (dan)?
A
bij en vergelijking
B
bij alles
C
bij vervanging van 'op dat moment'
D
bij een voorwaarde

Slide 26 - Quizvraag

das/dass:
.... du mich nicht gehört hast, .... kann ich mir kaum vorstellen.
A
Dass - das
B
Das - das
C
Dass - dass
D
Das - dass

Slide 27 - Quizvraag

das/dass:
Ich habe gesagt, ...... ich später kommen würde.
A
das
B
dass

Slide 28 - Quizvraag

Lernziel erreicht?
Grammatik:
- ich kenne Bindewörter (voegwoorden) und kann sie benutzen

😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Und jetzt du:
- Aufgabe 43, Seite 187
als = toen
obwohl = hoewel
bevor = voordat
nachdem = nadat

- Aufgabe 45, Seite 188

Slide 30 - Tekstslide

Hausaufgabe:
- Grammatik 2 = Seite 199 lesen & studieren

und Wörterliste weiterlernen

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide