Nog een oefentoets H6

H6 Vergroten & verkleinen
oefentoets
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H6 Vergroten & verkleinen
oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Waarom leren we vergroten en verkleinen?
Het komt regelmatig voor dat je te maken hebt met een vergrote of verkleinde versie van de werkelijkheid. Denk bij een verkleinde werkelijkheid bijvoorbeeld aan een foto. Bij een vergrote werkelijkheid kun je bijvoorbeeld denken aan een uitvergrote cel in je biologieboek.

Tijdens het rekenen met zo'n vergrote en verkleinde werkelijkheid is het belangrijk dat je het verschil kent tussen het beeld en het origineel en dat je weet wat een schaal en een vergrotingsfactor is.

Slide 2 - Tekstslide

Welk Ezelsbruggetje wordt gebruikt voor lengtematen omrekenen?
A
Kan Het DAMetje Met De Centimeter Meten
B
Waar heb je het over?
C
Krijgt Hij Dan Maar Drie Cakejes mee?

Slide 3 - Quizvraag

200000 cm = ......... km
A
0,2 km
B
2 km
C
200 km
D
200000 km

Slide 4 - Quizvraag

De vergrotingsfactor kan ik berekenen door:
A
lengte beeld : lengte origineel
B
lengte origineel : lengte beeld
C
lengte beeld x lengte origineel
D
lengte origineel : lengte beeld

Slide 5 - Quizvraag

Rechthoek B is een vergroting van rechthoek A.

Rechthoek A noem je het:
A
Het origineel
B
Het beeld

Slide 6 - Quizvraag

De kraai op de foto is 3 cm lang.
Een echte kraai is groter.
De vergrotingsfactor is 16.
Bereken de lengte van de echte kraai.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de vergrotingsfactor?
A
0,7
B
1,5
C
4,4
D
13,5

Slide 8 - Quizvraag

Met een vergrotingsfactor 0,5 wordt het beeld kleiner
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Met een vergrotingsfactor 2,6 wordt het beeld kleiner
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Als de vergrotingsfactor 0,8 is, dan wordt de vergroting
A
kleiner
B
groter

Slide 11 - Quizvraag

Van een foto van twee watervogels maak ik een verkleining. Wat is de vergrotingsfactor?
A
1,78
B
0,56
C
35000
D
0,67

Slide 12 - Quizvraag

Bereken de vergrotingsfactor:
A
1,6
B
0,625
C
6,25
D
16

Slide 13 - Quizvraag

Bereken de lengte van foto 2.
A
2,2 cm
B
5,5 cm
C
6,4 cm
D
10,6 cm

Slide 14 - Quizvraag

Jaap heeft een rechthoek getekend.
De lengte is 7 cm en de breedte 4 cm.
Bo tekent dezelfde rechthoek met een vergrotingsfactor van 1,2.
Wat zijn de maten van haar rechthoek?

Slide 15 - Open vraag

Rex vergroot een foto op het kopieerapparaat.
Hij zet het apparaat op 130%.
Wat is de vergrotingsfactor.

Slide 16 - Open vraag

Het symbool ~ betekent
A
is gelijk aan
B
is ongeveer gelijk aan
C
is gelijkvormig met

Slide 17 - Quizvraag

Welke driehoek is gelijkvormig aan △ABC?
A
△PQR
B
△KLM
C
△DEF

Slide 18 - Quizvraag

is gelijkvormig met                   
Welke hoeken zijn overeenkomstig?
ΔABC
ΔDEF
<A
<B
<C
<E
<F
<D

Slide 19 - Sleepvraag

ΔABC ~ Δ…….
A
ADE
B
DEA
C
AED
D
DAE

Slide 20 - Quizvraag

Bereken de
vergrotingsfactor?
Kijk goed naar de plaatjes.
A
8 : 4 = 2
B
8 : 5,5 = 1,5
C
8 : 3,5 = 2,3

Slide 21 - Quizvraag

Hiernaast zie je △ABC.
De andere driehoek is gelijkvormig aan △ABC.
Hoe benoemen we deze driehoek?
A
△CDE
B
△DCE
C
△EDC

Slide 22 - Quizvraag



Bereken de vergrotingsfactor.
Gebruik een verhoudingstabel.
A
1,8
B
2
C
2,7

Slide 23 - Quizvraag

Bereken de lengte van AC. Gebruik een verhoudingstabel.

Slide 24 - Open vraag

Hiernaast staat een ontwerp voor op een reclamebord. 

De smiley heeft een oppervlakte van 12,56             .
Het reclamebord is in werkelijkheid 60 keer zo groot. 

Open de volgende dia voor de opgave. 
cm2

Slide 25 - Tekstslide

Hoeveel cm² is de oppervlakte van de smiley op het reclamebord van de vorige dia?

Slide 26 - Open vraag

Als de vergrotingsfactor 2 is,
dan wordt de OPPERVLAKTE .... keer zo groot.
A
2
B
2² = 4
C
6
D
2³ = 8

Slide 27 - Quizvraag

VMBO T
Een blikje soep heeft een inhoud van 175 mL.
Van een familieblik van deze soep zijn alle maten 1,8 keer zo groot.
Hoeveel liter soep past in het familieblik?


Slide 28 - Open vraag

VMBO-T

Als de vergrotingsfactor 2 is, dan wordt de inhoud ..... keer zo groot
A
2
B
2² = 4
C
6
D
2³ = 8

Slide 29 - Quizvraag

Leg uit wat hemelsbreed betekent.

Slide 30 - Open vraag

Een kaart heeft een schaal van:
1 : 3000
dit betekent dat 1 cm op de kaart =
A
300 cm in het echt is
B
30 m in het echt is
C
3 km in het echt is
D
3000 cm in het echt is

Slide 31 - Quizvraag

schaal 1 : 120
schaal 1 : 2500
schaal 1 : 10000

Slide 32 - Sleepvraag

Een kaart heeft een schaal van:
1 : 500.000
dit betekent dat 1 cm op de kaart =
A
50 km in het echt is
B
0,5 km in het echt is
C
5 km in het echt is
D
500 m in het echt is

Slide 33 - Quizvraag

Bij schaal 1 : 300 is de vergrotingsfactor ...
A
100
B
300
C
1300
D
kun je niet weten

Slide 34 - Quizvraag

Dit model is 26 cm lang.
De schaal is 1 : 18.
Bereken de lengte van de echte auto in meters. Rond af op twee decimalen.

Slide 35 - Open vraag

Een echt huis is 7 meter hoog.
Een model van het huis wordt gemaakt op schaal 1 : 35.
Bereken de hoogte in cm van het schaalmodel.

Slide 36 - Open vraag

Rik rijdt van punt A naar punt B.
De afstand op de kaart is 10 cm.
De schaal is 1 : 45 000.
Hoeveel km rijdt Rik in het echt?
Rond af op één decimaal.

Slide 37 - Open vraag

Klik op de afbeelding hiernaast. Hoeveel km is de afstand tussen Brussel en Antwerpen?
A
20 km
B
30 km
C
6 km
D
60 km

Slide 38 - Quizvraag

Einde

Slide 39 - Tekstslide