In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Maatschappijleer
CRIMINALITEIT
1. Wat is criminaliteit
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Intro Criminaliteit
Uitleg
Zelfstandig werken
Slide 2 - Tekstslide
criminaliteit
Slide 3 - Woordweb
aan het einde van de les kan jij uitleggen:
wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
Slide 4 - Tekstslide
Begrippen
criminaliteit
asociaal
strafbaar gedrag
overtredingen
misdrijven
rechtsstaat
materiële schade
niet-materiële schade
Slide 5 - Tekstslide
Asociaal of strafbaar?
Je gedraagt je asociaal als je geen rekening houdt met anderen.
We hebben het over strafbaar gedrag als je wetsregels overtreedt.
Een delict is een strafbaar feit (dus als je de wet overtreed).
Slide 6 - Tekstslide
Overtreding
Minder ernstige strafbare feiten.
Wordt meestal met een boete afgedaan.
Bijvoorbeeld: door rood rijden, vissen zonder vispas, zwartrijden, wildplassen.
Misdrijf
Ernstige strafbare feiten.
Altijd een officier van justitie bij betrokken.
Bijvoorbeeld: rijden onder invloed, mishandeling, drugshandel, diefstal, moord.
Slide 7 - Tekstslide
Misdrijf, overtreding of asociaal? Zonder licht fietsen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 8 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal: Voordringen bij de kassa
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 9 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Een aansteker stelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 10 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Te hard rijden
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 11 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Te hard rijden met alcohol op.
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 12 - Quizvraag
Misdrijf, overtreding of asociaal? Iemand in elkaar slaan
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal
Slide 13 - Quizvraag
Wanneer ben je een crimineel?
Niet iedereen die een overtreding begaat is meteen een crimineel. Meestal noem je iemand crimineel wanneer er sprake is van een misdrijf.
Criminaliteit = Alle misdrijven zoals die in de wet staan
Slide 14 - Tekstslide
Wetboeken
Wetboek van strafrecht:
moord, mishandeling, inbraak, wildplassen en openbare orde en openbare dronkenschap.
Wegenverkeerswet:
Alle wetten over het verkeer.
Opiumwet: Alle wetten over drugs
Slide 15 - Tekstslide
Afhankelijk van tijd en plaats
Wat wel of niet strafbaar is, verschilt per tijden plaats.
Een paar voorbeelden:
Plaats: Vuurwerkverbod op bepaalde plekken
Tijd: Wat is er gebeurd met de eerste hacker?
Het Wetboek van Strafrecht wordt daarom regelmatig aangepast aan nieuwe wensen.
Slide 16 - Tekstslide
Rechtsstaat
Nederland is een rechtsstaat. Een aantalbelangrijke zaken zijn vastgelegd: Burgers én overheidmoeten zich aan de wet houden en krijgen straf als ze dat niet doen.
Iemand kan alleen straf krijgen als hij iets doet wat strafbaar is volgens het wetboek van strafrecht = legaliteitsbeginsel
Burgers hebben grondrechten
Er is onafhankelijke rechtspraak > de machten zijn gescheiden
De politie mag daarom bijvoorbeeld niet zonder reden je huis doorzoeken.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Rechtsstaat
Een staat waarinrechtwordt gesproken volgens wetten die van te voren zijn bepaald
Slide 19 - Tekstslide
Rechtsstaat
Hierin moeten burgers en de overheid zich aan de wet houden.
Slide 20 - Tekstslide
nos.nl
Slide 21 - Link
Slide 22 - Video
Slapeloze nachten
Criminaliteit veroorzaakt veel schade bij burgers. We onderscheiden twee soorten schade:
Materiële schade: schade die je kunt berekenen in geld (een ingeslagen winkelruit bijvoorbeeld)
Niet-materiële schade: gevolgen die je niet in geld kunt uitdrukken (angst voor een nieuwe inbraak bijvoorbeeld)
Slide 23 - Tekstslide
Zelfstandig Werken
Slide 24 - Tekstslide
Een rechtsstaat is een land waar:
A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de rechten van verdachten en gevangenen in wetten geregeld zijn.
C
de rechters de rechten van gevangenen en verdachten bepalen.
D
de politie zich niet aan de wet hoeft te houden.
Slide 25 - Quizvraag
Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.
Slide 26 - Quizvraag
Een voorbeeld van materiële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.
Slide 27 - Quizvraag
Aan de slag
Verplicht:
Lezen: 9.1 Wat is criminaliteit? blz. 138/139 in je tekstboek.
Maken: 9.1 Opdracht: 1 t/m 12 op blz. 168/169
Keuze:
Oefenen met de oefentoetsapp / leerdoelen verwerken
Slide 28 - Tekstslide
Maatschappijleer
CRIMINALITEIT
2. De oorzaken van criminaliteit
Slide 29 - Tekstslide
9.1. Wat is criminaliteit?
Leerdoelen 9.1 Wat weet jij nog?
uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
uitleggen wat een rechtsstaat is.
een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.
Kijk ook journaal/volg het nieuws!
Slide 30 - Tekstslide
Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.
Slide 31 - Quizvraag
Een voorbeeld van materiële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.
Slide 32 - Quizvraag
9. 2. Oorzaken van criminaliteit
Slide 33 - Tekstslide
Leerdoelen bij 9.2:
Je kan:
uitleggen wat de risicofactoren voor crimineel gedrag zijn.
uitleggen welke maatschappelijke omstandigheden crimineel gedrag kunnen versterken.
Opvallende groepen binnen de criminaliteit opnoemen.
uitleggen waarom politiecijfers over criminaliteit niet altijd betrouwbaar zijn.
Slide 34 - Tekstslide
Risicofactoren
Er zijn verschillende factoren die ervoor zorgen dat iemand verhoogde kans heeft om crimineel gedrag te vertonen.
Risicofactoren >De omstandigheden die de kans op crimineel gedrag vergroten.
We bespreken in deze paragraaf 5 individuele risicofactoren en 2 maatschappelijke risicofactoren
Slide 35 - Tekstslide
Individuele risicofactoren
Wanneer er sprake is van één of meer van de volgende factoren wordt de kans om crimineel gedrag te gaan vertonen vergroot:
een slechte opvoeding.
groepsdruk van vrienden.
alcohol of drugs.
spijbelen of schooluitval.
biologische factoren zoals psychische stoornissen.
Slide 36 - Tekstslide
Maatschappelijke factoren
Naast persoonlijke kenmerken zijn er ook algemene (maatschappelijke) omstandigheden die crimineel gedrag beïnvloeden:
Er gelden minder strenge normen dan vroeger.
Er is minder sociale controle dan vroeger. Hierdoor is de pakkans kleiner geworden.
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
Welke maatschappelijk factoren speelt een rol bij cybercrime? Leg je antwoord uit.
Slide 39 - Open vraag
Opvallende groepen
Bepaalde groepen in de samenleving komen vaker voor in de misdaadstatistieken, zoals:
Jongens en mannen (95% van de gevangenen zijn man).
Jongeren tussen de 16 en 23.
Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Slide 40 - Tekstslide
Criminaliteit naar leeftijdscategorie
Slide 41 - Tekstslide
Wat zeggen politiecijfers?
Politiecijfers geven een beeld van de criminaliteit in een land. Toch kun je deze cijfers niet helemaal vertrouwen:
Niet iedereen doet aangifte.
Politie geeft soms voorrang aan bepaalde zaken.
Slide 42 - Tekstslide
Bedenk in je groepje van welke type delicten mensen soms geen aangifte doen.
timer
2:00
Slide 43 - Woordweb
Slide 44 - Video
Aan de slag:
Verplicht:
Lezen: 9.2 Oorzaken van criminaliteit op blz. 140/141 in je tekstboek.