9.1 en 9.2 2223

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
1. Wat is criminaliteit 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
1. Wat is criminaliteit 

Slide 1 - Tekstslide

9.1. Wat is criminaliteit?
Leerdoelen: Aan het eind van deze les kun jij:
  • uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.
  • het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.
  • uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.
  • uitleggen wat een rechtsstaat is.
  • een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.
Kijk ook journaal/volg het nieuws! 

Slide 2 - Tekstslide

Asociaal of strafbaar?
  • Je gedraagt je asociaal als je geen rekening houdt met anderen.
  • We hebben het over strafbaar gedrag als je wetsregels overtreedt. 
  • Een delict is een strafbaar feit (dus als je de wet overtreed).
Je kunt uitleggen wanneer iets asociaal is en wanneer het om strafbaar gedrag gaat.

Slide 3 - Tekstslide

   Overtreding 


Minder ernstige strafbare feiten.
  • Wordt meestal met een boete afgedaan.
  • Bijvoorbeeld: door rood rijden, vissen zonder vispas, zwartrijden, wildplassen. 
  Misdrijf 

Ernstige strafbare feiten.
  • Altijd een officier van justitie bij betrokken.
  • Bijvoorbeeld: rijden onder invloed, mishandeling, drugshandel, diefstal, moord.
Je kunt het verschil uitleggen tussen overtredingen en misdrijven.

Slide 4 - Tekstslide

Misdrijf, overtreding of asociaal? Zonder licht fietsen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 5 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal:
Voordringen bij de kassa
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 6 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Een aansteker stelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 7 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Te hard rijden
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 8 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Te hard rijden met alcohol op.
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 9 - Quizvraag

Misdrijf, overtreding of asociaal?
Iemand in elkaar slaan
A
Misdrijf
B
Overtreding
C
Asociaal

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer ben je een crimineel?
Niet iedereen die een overtreding begaat is meteen een crimineel.  Meestal noem je iemand crimineel wanneer er sprake is van een misdrijf.

  • Criminaliteit = Alle misdrijven zoals die in de wet staan

Slide 11 - Tekstslide

Wetboeken
Wetboek van strafrecht: 
moord, mishandeling, inbraak, wildplassen en openbare orde en openbare dronkenschap.

Wegenverkeerswet: 
Alle wetten over het verkeer.

Opiumwet: 
Alle wetten over drugs

Slide 12 - Tekstslide

Afhankelijk van tijd en plaats


Wat wel of niet strafbaar is, verschilt per tijd en plaats

Een paar voorbeelden:
  • Plaats: In Nederland mogen jongeren vanaf 18 jaar alcohol kopen, in Malta en Duitsland mag dat als je 16 bent. 
  • Tijd: Vroeger hadden we geen wetten voor internetcriminaliteit.  Die zijn er nu wel. Vroeger waren er geen wetten voor het lozen van drugsafval. Nu wel...
Het Wetboek van Strafrecht wordt daarom regelmatig aangepast aan nieuwe wensen.
Je kunt uitleggen dat criminaliteit afhankelijk is van tijd en plaats.

Slide 13 - Tekstslide

Rechtsstaat
Nederland is een rechtsstaat.  Een aantal belangrijke zaken zijn vastgelegd: Burgers én overheid moeten zich aan de wet houden en krijgen straf als ze dat niet doen.

  • Iemand kan alleen straf krijgen als hij iets doet wat strafbaar is volgens het wetboek van strafrecht = legaliteitsbeginsel
  • Burgers hebben grondrechten
  • Er is onafhankelijke rechtspraak > de machten zijn gescheiden
 
De politie mag daarom bijvoorbeeld niet zonder reden je huis doorzoeken. 

Je kunt uitleggen wat een rechtsstaat is.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Rechtsstaat
Een staat waarin recht wordt gesproken volgens wetten die van te voren zijn bepaald

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Slapeloze nachten
Criminaliteit veroorzaakt veel schade bij burgers. We onderscheiden twee soorten schade:
  • Materiële schade:  schade die je kunt berekenen in geld (een ingeslagen winkelruit bijvoorbeeld)
  • Niet-materiële schade: gevolgen die je niet in geld kunt uitdrukken (angst voor een nieuwe inbraak bijvoorbeeld)
Je kan een voorbeeld noemen van materiële schade en een voorbeeld van niet-materiële schade noemen.
Criminaliteit is een maatschappelijk probleem. Welke 4 kenmerken horen hierbij ? 

Slide 19 - Tekstslide

Maatschappijleer 

CRIMINALITEIT 
2. De oorzaken van criminaliteit

Slide 20 - Tekstslide

Een rechtsstaat is een land waar:
A
de rechters de belangrijkste beslissingen nemen.
B
de rechten van verdachten en gevangenen in wetten geregeld zijn.
C
de rechters de rechten van gevangenen en verdachten bepalen.
D
de politie zich niet aan de wet hoeft te houden.

Slide 21 - Quizvraag

Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.

Slide 22 - Quizvraag

Een voorbeeld van materiële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.

Slide 23 - Quizvraag

Stel, je bent overvallen en je durft niet goed meer alleen over straat te gaan. Dat is een voorbeeld van:
A
materiële schade.
B
asociaal gedrag.
C
veelvoorkomende criminaliteit.
D
niet-materiële schade.

Slide 24 - Quizvraag

Een voorbeeld van materiële schade is:
A
’s avonds niet alleen over straat durven.
B
een beschadigde fiets.
C
een opengebroken auto.
D
een extra slot op de achterdeur.

Slide 25 - Quizvraag

9. 2. Oorzaken van criminaliteit

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen bij 9.2: 
Je kan: 
  • uitleggen wat de risicofactoren voor crimineel gedrag zijn.
  • uitleggen welke maatschappelijke omstandigheden crimineel gedrag kunnen versterken.
  • Opvallende groepen binnen de criminaliteit opnoemen.
  • uitleggen waarom politiecijfers over criminaliteit niet altijd betrouwbaar zijn.

Slide 27 - Tekstslide

Risicofactoren
Er zijn verschillende factoren die ervoor zorgen dat iemand verhoogde kans heeft om crimineel gedrag te vertonen.
Risicofactoren > De omstandigheden die de kans op crimineel gedrag vergroten.

We bespreken in deze paragraaf 5 individuele risicofactoren en 2 maatschappelijke risicofactoren 

Slide 28 - Tekstslide

Individuele risicofactoren
Wanneer er sprake is van één of meer van de volgende factoren wordt de kans om crimineel gedrag te gaan vertonen vergroot: 
  • een slechte opvoeding.
  • groepsdruk van vrienden.
  • alcohol of drugs.
  • spijbelen of schooluitval.
  • biologische factoren zoals psychische stoornissen.



Slide 29 - Tekstslide

Maatschappelijke factoren
Naast persoonlijke kenmerken zijn er ook algemene (maatschappelijke) omstandigheden die crimineel gedrag beïnvloeden:
  • Er gelden minder strenge normen dan vroeger.
  • Er is minder sociale controle dan vroeger. Hierdoor is de pakkans kleiner geworden.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Welke maatschappelijk factoren speelt een rol bij cybercrime? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open vraag

Opvallende groepen
Bepaalde groepen in de samenleving komen vaker voor in de misdaadstatistieken, zoals:
  • Jongens en mannen (95% van de gevangenen zijn man).
  • Jongeren tussen de 16 en 23.
  • Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond.

Slide 33 - Tekstslide

Criminaliteit naar leeftijdscategorie

Slide 34 - Tekstslide

Wat zeggen politiecijfers?
Politiecijfers geven een beeld van de criminaliteit in een land. Toch kun je deze cijfers niet helemaal vertrouwen:
  • Niet iedereen doet aangifte.
  • Politie geeft soms voorrang aan bepaalde zaken.

Slide 35 - Tekstslide

Bedenk in je groepje van welke type delicten  mensen soms geen aangifte  doen. 
timer
2:00

Slide 36 - Woordweb

Slide 37 - Video