M2 P3 Grammatica week 10-1 les 7 lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 

Pak je leesboek. 

Laat de iPad in de tas. 

Geen tas op tafel.

Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Vandaag

Lezen

Herhaling: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde

Uitleg H19 lijdend voorwerp

Lezen

Lesdoelen

Na deze les:

weet je hoe je het lijdend voorwerp vindt in een zin.

Herhaling vorige les

Persoonsvorm

Onderwerp

Werkwoordelijk gezegde

Vertel....

Persoonsvorm PV

De PV is altijd een werkwoord. 

De volgende morgen lag de groene enveloppe op de mat.

1. De vraagproef

Maak een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de PV. 

Lag de volgende morgen de groene enveloppe op de mat?

Persoonsvorm PV

De volgende morgen lag de groene enveloppe op de mat.

2. De tijdproef

Verander de tijd van de zin. 

Het werkwoord dat verandert is de PV. 

De volgende morgen ligt de groene enveloppe op de mat.

Persoonsvorm PV

De volgende morgen lag de groene enveloppe op de mat.

3. De getalproef

Verander het getal (enkelvoud/meervoud). 

Het werkwoord dat verandert is de PV. 

De volgende morgen lagen de groene enveloppen op de mat. 

Onderwerp OW

1. Gebruik Wie/Wat + PV

De magere jongen stond in het doel.

PV: stond

Onderwerp = Wie/Wat + PV

Wie/Wat stond? de magere jongen = onderwerp

Onderwerp OW

2. Verander de persoonsvorm van meervoud naar enkelvoud of andersom. Het onderwerp verandert mee. 

De magere jongen stond in het doel.                 De magere jongens stonden in het doel.

Onderwerp: de magere jongen

Onderwerp OW

3. Maak de zin vragend. 

Het zinsdeel dat meteen na de pv komt te staan, is het onderwerp. 

De magere jongen stond in het doel.

Stond de magere jongen in het doel?

Werkwoordelijk gezegde WG

Alle werkwoorden in de zin.

De woordjes ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde. 

Hij zat op de rug van het paard een boek te lezen.

werkwoordelijk gezegde: zat te lezen

De kinderen zijn tikkertje aan het spelen.

werkwoordelijk gezegde: zijn aan het spelen

Lijdend voorwerp

Niet alle zinnen hebben een lijdend voorwerp!

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Noteer het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde

2. Stel de vraag: Wat/Wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Antwoord = lijdend voorwerp

Maak aantekeningen!

Lijdend voorwerp

Stel de vraag: Wat/Wie + WG + OW

Tom | leest | een mooi boek | in zijn vrije tijd. 

werkwoordelijk gezegde?

onderwerp?

Wie/wat + WG + OW

lijdend voorwerp: ..........

Lijdend voorwerp

Mascha | koopt | altijd | drop.

PV: 

OW: 

WG:

Wie/Wat + WG + OW = LV

LV: 

Huiswerk nakijken

H19 maken opdr. 1 t/m 4

We doen een paar opdrachten samen, daarna kijken jullie zelf na. 

Aan de slag

Huiswerk: maken H19 opdr. 5 t/m 8

Van opdracht 8 alleen het lijdend voorwerp noteren (niet het meewerkend voorwerp).

Hoe: je mag met je buur overleggen, maar doe dit zachtjes. 

Volgende les

H19 meewerkend voorwerp

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan in een zin de volgende zinsdelen benoemen:

- lijdend voorwerp

Vertel.....

Fijne dag en tot de volgende les.

tot de volgende keer!