SVZ

How are you?
A
B
C
D
1 / 33
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

How are you?
A
B
C
D

Slide 1 - Quizvraag

Slide 2 - Tekstslide

Phrasal verbs
Een phrasal verb is een vaste combinatie van een werkwoord en een voorzetsel, een werkwoord en een bijwoord of een werkwoord met een voorzetsel en een bijwoord. 

look (kijken) + out (uit) = look out (oppassen, uitkijken voor) 
look (kijken) + after (na) = look after (zorgen voor)
get (krijgen) + up (omhoog) = get up (opstaan) 

Slide 3 - Tekstslide

Complete the phrasal verbs:
Do you ........ foreign languages easily?
Which one is correct?
A
pick out
B
pick up
C
pick after
D
pick to

Slide 4 - Quizvraag

You can _______ words in a dictionary.
A
look on
B
look up
C
look after
D
look in

Slide 5 - Quizvraag

Have you got any bad habits that you want to ..............?
A
give to
B
give with
C
give up
D
give after

Slide 6 - Quizvraag

Have you recently .............. any hobbies?
A
taken in
B
taken up
C
taken on
D
taken after

Slide 7 - Quizvraag

If the TV isn't loud enough, turn it _______ a little.
A
on
B
off
C
up
D
down

Slide 8 - Quizvraag

My car ________ on the way here.
A
broke down
B
broke up
C
broke off
D
broke in

Slide 9 - Quizvraag

Do you ............. your parents?
A
get on well after
B
get on well to
C
get on well with
D
get on well

Slide 10 - Quizvraag

Friends can help you to ________ a difficult time in your life.
A
get around
B
get by
C
get through
D
get on

Slide 11 - Quizvraag

Separable or inseparable?
Sommige phrasal verbs kun je uit elkaar halen en andere weer niet. 

Separable
Correct: Please turn the lights off when you leave.
Correct: Please turn off the lights when you leave.
Inseparable
Correct: I always run into Molly at the mall.
Incorrect: I always run Molly into at the mall. 


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

Een rangtelwoord maak je (bijna !) altijd door er   
-th achter te zetten.
Voorbeeld:

Four  -  Fourth 
Five  -  Fifth 
Six  -   Sixth
 Seven  -  Seventh 

Slide 15 - Tekstslide

Uitzonderingen:
First - Second - Third (en twenty-first, thirty-second, etc.).
five - fifth 
eight - eighth
nine - ninth
twelve - twelfth
twenty - twentieth
(thirty - thirtieth, forty -  fortieth enz..)

Slide 16 - Tekstslide

In het kort
Een aantal voorbeelden van wijzigingen in spelling:
five - fifth
eight - eighth
nine - ninth
twelve - twelfth

Slide 17 - Tekstslide

In het kort
En denk aan de afgeronde tientallen zoals 20e, 30e en 40e enz.

20e > twentieth (voorheen 20 > twenty).
de 'y' van twenty verandert in 'ie' en dan + th.
30e > thirtieth
40e > fourtieth

Slide 18 - Tekstslide

Which one is correct?

21e
A
21th
B
21e
C
21st
D
21nd

Slide 19 - Quizvraag

Which one is correct?

achtste
A
eighth
B
eightht
C
eightieth
D
eight

Slide 20 - Quizvraag

Vul in: 34e (uitschrijven).

Slide 21 - Open vraag

1. My brother is in the …………….class. (6)

Slide 22 - Open vraag

2. Today is the ……………… of April. (9)

Slide 23 - Open vraag

3. I am so happy, that he won the ……….. prize. (1)

Slide 24 - Open vraag

4. It's the …………. day of our holiday in Florida. (5)

Slide 25 - Open vraag

5. It was his ……………. goal in the last ………. games. (3)/(2)

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

the date

De dagen van de week beginnen met een hoofdletter:
Monday - Tuesday - Wednesday - Thursday
Friday - Saturday - Sunday

De maanden van het jaar beginnen met een hoofdletter:
January - February - March - April - May - June - July
August - September - October - November - December

Slide 30 - Tekstslide

Write the date in English:
zaterdag 5 januari
timer
0:45

Slide 31 - Open vraag

Write the date in English:
woensdag 10 februari
timer
0:45

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide