Leesvaardigheid 8 maart 2022

Tot het SE...
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
3 feb -  2020/2021 (1)
4 feb - 
8 feb - 2020/2021 (2)
9 feb - 2020/2021 (3)
10 feb - examen afm.
11 feb - examen bespr.
15 feb -  BCZ dag
16 feb - 2019/2020 (1)
17 feb - 2019/2020 (2)
18 feb - 2019/2020 (3)
22 feb - 2018/2019 (1)
23 feb - 2018/2019 (2)
24 feb - 2018/2019 (3)
25 feb - VRIJ
1 mrt - Vakantie
2 mrt - Vakantie
3 mrt - Vakantie
4 mrt - Vakantie
8 mrt - leesv. / K&L
9 mrt - leesv. / K&L
10 mrt - leesboektoets
11 mrt - leesv. / K&L
15 mrt    SE
16 mrt   SE
17 mrt     SE
18 mrt     SE
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Tot het SE...
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
3 feb -  2020/2021 (1)
4 feb - 
8 feb - 2020/2021 (2)
9 feb - 2020/2021 (3)
10 feb - examen afm.
11 feb - examen bespr.
15 feb -  BCZ dag
16 feb - 2019/2020 (1)
17 feb - 2019/2020 (2)
18 feb - 2019/2020 (3)
22 feb - 2018/2019 (1)
23 feb - 2018/2019 (2)
24 feb - 2018/2019 (3)
25 feb - VRIJ
1 mrt - Vakantie
2 mrt - Vakantie
3 mrt - Vakantie
4 mrt - Vakantie
8 mrt - leesv. / K&L
9 mrt - leesv. / K&L
10 mrt - leesboektoets
11 mrt - leesv. / K&L
15 mrt    SE
16 mrt   SE
17 mrt     SE
18 mrt     SE

Slide 1 - Tekstslide

Leesvaardigheid 4K/4B

Slide 2 - Tekstslide

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk verband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 4 - Quizvraag

Begrippen
Je moet een aantal begrippen kennen en weten te gebruiken. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat betekent "citeer".

Slide 6 - Open vraag

Wat betekent "tussenkopje".

Slide 7 - Open vraag

Wat betekent "noteren".

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent "circa".

Slide 9 - Open vraag

De hoofdgedachte van de tekst bestaat uit:
A
Een hele zin
B
één woord

Slide 10 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een signaalwoord van tegenstelling.

Slide 11 - Open vraag

Wat doen signaalwoorden?

Slide 12 - Open vraag

Welk woord is een signaalwoord van opsomming?
A
Echter
B
Ten derde
C
Omdat
D
Want

Slide 13 - Quizvraag

Op de kermis staan veel gevaarlijke attracties, zoals de Sky-dive. Welk signaalwoord is zoals?
A
Voorbeeld
B
Tijd
C
Reden-argument
D
Samenvatting

Slide 14 - Quizvraag

Waarom zijn kernzinnen zo belangrijk?

Slide 15 - Open vraag

Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Niet controleerbaar.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er niets van zeggen.

Slide 18 - Quizvraag

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 19 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...


Voorbeeld van een mening (standpunt):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 20 - Tekstslide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 21 - Tekstslide

CONCLUSIE

- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.

- Korte herhaling van meningen en argumenten.

-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...



Voorbeeld van een conclusie:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Slide 22 - Tekstslide

- HET DOEL VAN EEN TEKST HERKENNEN 
- BEPALEN VOOR WELK PUBLIEK EEN TEKST IS GESCHREVEN

DOEL

- HET DOEL VAN EEN TEKST HERKENNEN 
- BEPALEN VOOR WELK PUBLIEK EEN TEKST IS GESCHREVEN

De schrijver wil bij de lezer iets bereiken, daarom heeft een tekst een DOEL

Slide 23 - Tekstslide

- HET DOEL VAN EEN TEKST HERKENNEN 
- BEPALEN VOOR WELK PUBLIEK EEN TEKST IS GESCHREVEN
Syllabus Nederlands 2022

het doel van de makers van een programma aangeven:

- informatie geven (informeren)
- overtuigen
- een mening geven (overhalen)
- tot handelen aanzetten (activeren)
- instrueren 
- amuseren (vermaken)
- gevoelens oproepen / uitdrukken

Slide 24 - Tekstslide

- HET DOEL VAN EEN TEKST HERKENNEN 
- BEPALEN VOOR WELK PUBLIEK EEN TEKST IS GESCHREVEN
Eindexamensite.nl

2022-1 verder maken....

Slide 25 - Tekstslide

boek lezen 
timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Tot het SE...
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
3 feb -  2020/2021 (1)
4 feb - 
8 feb - 2020/2021 (2)
9 feb - 2020/2021 (3)
10 feb - examen afm.
11 feb - examen bespr.
15 feb -  BCZ dag
16 feb - 2019/2020 (1)
17 feb - 2019/2020 (2)
18 feb - 2019/2020 (3)
22 feb - 2018/2019 (1)
23 feb - 2018/2019 (2)
24 feb - 2018/2019 (3)
25 feb - VRIJ
1 mrt - Vakantie
2 mrt - Vakantie
3 mrt - Vakantie
4 mrt - Vakantie
8 mrt - leesv. / K&L
9 mrt - leesv. / K&L
10 mrt - leesboektoets
11 mrt - leesv. / K&L
15 mrt    SE
16 mrt   SE
17 mrt     SE
18 mrt     SE

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

DOEL:

Amuseren


De schrijver wil je vermaken

Slide 30 - Tekstslide

DOEL:

Instrueren


De schrijver wil uitleggen hoe je iets moet doen

Slide 31 - Tekstslide

DOEL:

Activeren


De schrijver wil dat je iets WEL gaat doen

Slide 32 - Tekstslide

DOEL:

Overtuigen


De schrijver wil zijn mening geven

Slide 33 - Tekstslide

DOEL:

Informeren


De schrijver wil dat je iets te weten komt

Slide 34 - Tekstslide

De schrijver van een nieuwsbericht wil je?
A
Activeren
B
Informeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 35 - Quizvraag

Kies
  • Leesboek (morgen toets!)
  • Kijk- & Luistertoets (Woots, staat klaar)
  • theorie oefenen en aantekeningen maken (methode) 
  • Blok 1,2 & 3 Lezen maken (als je dit nog niet af hebt)

Slide 36 - Tekstslide