In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is
- Een feit kan je controleren
Voorbeeld van een feit:
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.
Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.
- Wat iemand ergens van vindt
Het is niet controleerbaar
-Je kunt het eens of oneens zijn
- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...
Voorbeeld van een mening (standpunt):
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.
- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...
Voorbeeld van een argument (reden):
Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).
- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.
- Korte herhaling van meningen en argumenten.
-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...
Voorbeeld van een conclusie:
Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.
DOEL:
Amuseren
De schrijver wil je vermaken
Instrueren
De schrijver wil uitleggen hoe je iets moet doen
Activeren
De schrijver wil dat je iets WEL gaat doen
Overtuigen
De schrijver wil zijn mening geven
Informeren
De schrijver wil dat je iets te weten komt