die Wechselpräpositionen

Die Wechselpräpositionen
Wechselpräpositionen zijn keuze voorzetsels. Hiernaast zie je de 9 voorzetsels waar het om gaat. 
Waarom heten ze keuze voorzetsels? Dit komt doordat ze soms een derde naamval genereren en soms een vierde.  

Mag je zelf kiezen? Nee, in het volgende filmpje ga ontdekken wanneer ze een derde of een vierde naamval krijgen. Bekijk de filmpjes en maak aantekeningen als je dit lastig vindt.  
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Die Wechselpräpositionen
Wechselpräpositionen zijn keuze voorzetsels. Hiernaast zie je de 9 voorzetsels waar het om gaat. 
Waarom heten ze keuze voorzetsels? Dit komt doordat ze soms een derde naamval genereren en soms een vierde.  

Mag je zelf kiezen? Nee, in het volgende filmpje ga ontdekken wanneer ze een derde of een vierde naamval krijgen. Bekijk de filmpjes en maak aantekeningen als je dit lastig vindt.  

Slide 1 - Tekstslide

Samengevat.....
Bekijk je gemaakte aantekeningen en vul aan!
De 9 keuzevoorzetsels zijn: 
an: aan, op
auf: op
hinter: achter
in: in, over
neben: naast
über: boven
unter: onder
vor: voor
zwischen:tussen

Slide 2 - Tekstslide

Samengevat.....
Zie je één van deze voorzetsels in de zin staan en je moet daarna een pers.vns, lidwoord etc invoeren dan moet je jezelf de volgende vragen stellen om te bepalen welke naamval het pers.vnw, lidwoord etc krijgt. 

Is het op een plek? Wo? Dan krijgt het pers.vnw een 3e naamval. Ook als je kunt vragen wann? krijgt het een 3e naamval. 
Is het een beweging en kun je dus vragen wohin? Dan krijg je een 4e naamval

Slide 3 - Tekstslide

De 7/2 regel
Soms kun je niet vragen waar/waarheen of wanneer en dan gaat bij deze voorzetsels de 7/2 regel in. Dat houdt in dat auf en über altijd een 4e naamval krijgen en de overige 7 voorzetsels een 3e naamval krijgen. 


Slide 4 - Tekstslide

De 7/2 regel
Voorbeeld: 
Ik wacht op mijn vriend.
Ich warte auf mein..... Freund. 
Als je zou zeggen "Ich warte auf meinem (3e naamval) Freund". Dan zit je letterlijk op je vriend en wacht je daar, dus als je wilt zeggen dat je  vriend er nog niet is en dat je dus op hem wacht, dan zeg je dus: "Ich warte auf meinen Freund".  
Op de volgende dia zie je nog een voorbeeld. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Lastig?
Vond dit nog lastig, kijk dan de volgende video. 

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Dativ (3e naamval)?

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 10 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Akkusativ (4e naamval)?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 11 - Quizvraag

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Der Ball rollt unter das Auto (o).
Die Kreditkarte liegt in dem (im) Hotelzimmer (o).
Ich wohne über dem Geschäft (o).
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m).
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m).

Slide 12 - Sleepvraag

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 13 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 14 - Tekstslide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 15 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus Akkustiv (4de naamval) mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 16 - Tekstslide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus Dativ (3e naamval).

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

Slide 18 - Tekstslide

Das Bild hängt an d.... Wand (v).
A
die
B
der

Slide 19 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 20 - Tekstslide

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 21 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus Akkusativ (4e naamval.)

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.


Slide 22 - Tekstslide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 23 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus Dativ (3e naamval)

Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Slide 24 - Tekstslide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 25 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 26 - Tekstslide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 27 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 28 - Tekstslide

Vul in.
Ich habe Angst (voor deze) Spinnen (mv).Angst haben vor

Slide 29 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik ben bang voor deze spinnen
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Angst haben geeft geen plaats/richting/tijd weer = 7/2
Dus: 
1de naamval -> die (1)                 den (3).
Antwoord: Ich habe Angst vor diesen Spinnen(v).


Slide 30 - Tekstslide

Vul in.
Ich freue mich (op jullie) Besuch (m)
freuen auf

Slide 31 - Open vraag