Bron D + H + aller en avoir

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je laptop en log in in LessonUp..
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en leg het ZAKKIE op de hoek van de tafel.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

STARTKLAAR
- ga rustig op je vaste plek zitten.
- doe je jas uit.
- pak je laptop en log in in LessonUp..
- doe je tas op de grond.
- doe je telefoon in het ZAKKIE en leg het ZAKKIE op de hoek van de tafel.
- als de timer is afgelopen, stop je met praten en begint de les.


timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. T1 Ik kan het werkwoord aller gebruiken
  2. T1 Ik kan het werkwoord avoir gebruiken
  3. T1 Ik kan een ontkennende zin maken / vertalen.
  4. Ik kan een regelmatig werkwoord op -er gebruiken


*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 2 - Tekstslide

Aller = gaan 


Slide 3 - Tekstslide

Je
Vous
Nous
Tu
Pauline
Oscar et Pierre
Vais
Allons
Allez
Vas
Va
Vont

Slide 4 - Sleepvraag

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'aller' in de goede volgorde.
aller
va
allons
vas
allez
vont
vais

Slide 5 - Sleepvraag

Demain elles __________ à paris avec leur mère
A
Vont
B
Allons
C
Allent
D
Va

Slide 6 - Quizvraag

Je _________ à l'école le vendredi
A
Va
B
Vis
C
Aller
D
Vais

Slide 7 - Quizvraag

Oscar et Lianne ____________ au supermarché
A
Va
B
Aillent
C
Vont
D
Allons

Slide 8 - Quizvraag

Il _________ dormir dans une heure

Slide 9 - Open vraag

Madame, vous _________ au bureau?

Slide 10 - Open vraag

AVOIR ( = hebben)
                 AVOIR

Slide 11 - Tekstslide

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 12 - Sleepvraag

avoir=hebben
Avoir: il,elle,on
Avoir: nous
Avoir: vous
Avoir: ils,elles
Avoir: tu
Avoir: j'
avons
ont
ai
avez
as
a

Slide 13 - Sleepvraag

De ontkenning


J'adore les hamburgers du macdo
Je n'adore pas les hamburgers du macdo

Slide 14 - Tekstslide

J'habite à Paris
Ontkennend
A
Je n'habite à Paris
B
J'habite pas à Paris
C
Je n'habite pas à Paris
D
Je ne habite pas à Paris

Slide 15 - Quizvraag

Mes amies ont soif.
Maak deze zin ontkennend, schrijf de hele zin op

Slide 16 - Open vraag

Il a toujours faim.

Slide 17 - Open vraag

Vertaal: Gaan jullie niet betalen?

Slide 18 - Open vraag

Les verbes réguliers en "-ER"

Slide 19 - Tekstslide

Les verbes réguliers en -ER

Slide 20 - Tekstslide

ik
jij
hij
zij
We / men
Wij
jullie / u
zij(m)
zij (v)
Verbes: Les pronoms personnels
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 21 - Sleepvraag

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes                -er        (regarder, parler, écouter, danser, jouer)
Verbes réguliers -er
-e
-ent
-ons
-es
-ez
-e

Slide 22 - Sleepvraag

Verbes en -ER
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
JE
jouENT
jouEZ
IL
ELLE
jouONS
jouES
jouE
jouE

Slide 23 - Sleepvraag

Verbes -er: elle (parler)
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parles

Slide 24 - Quizvraag

Verbes -er: vous (manger)
A
mange
B
mangez
C
mangent
D
manges

Slide 25 - Quizvraag

Verbes -er: nous (trouver)
A
trouvons
B
trouvez
C
trouves
D
trouve

Slide 26 - Quizvraag

Verbes -er: tu (parler)
A
parle
B
parlez
C
parlons
D
parles

Slide 27 - Quizvraag

Kun je het rijtje van aller opschrijven?

Slide 28 - Open vraag

Kun je het rijtje van voir avoir opschrijven?

Slide 29 - Open vraag

Nabespreking

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide