Werkwoorden Periode 3

Unité 3
Tot nu toe geleerd:
voca regarder + lire FN
le subjonctif

werkwoorden Periode 3 (stencil)
beschrijving (stencil)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Unité 3
Tot nu toe geleerd:
voca regarder + lire FN
le subjonctif

werkwoorden Periode 3 (stencil)
beschrijving (stencil)

Slide 1 - Tekstslide

différer
faire de son mieux
être couché
s'étirer
essuyer
trier
in bed liggen
zijn best doen
uitstellen
wegvegen
zich uitrekken
scheiden

Slide 2 - Sleepvraag

vertaal:
L'alimentation équilibré est important pour les personnes âgées.

Slide 3 - Open vraag

Tu peux relâcher par la respiration et par baîller.

Slide 4 - Open vraag

La pression quand tu dois aborder quelqu'un peut gâcher tout.

Slide 5 - Open vraag

Verbes?

Slide 6 - Tekstslide

Periode 3
Devoir + ww -ir zoals choisir,  actief beheersen (FN-NF)

boire - vivre - connaître - recevoir, passief beheersen (FN)

Slide 7 - Tekstslide

Hoe werkwoorden leren?
werkwoorden zijn belangrijk voor de taal. Je moet ze kunnen dromen. Hoe?
- schrijf ze op in de juiste volgorde, zowel Nederlands als Frans. 
- herhaal ze in je hoofd/ zet je op een ritme en blijf herhalen.
- oefen op verbuga.eu
- maak voor jezelf een SO NL-FR

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Link

Hoe werkt verbuga.eu?
1. ga naar de site
2. kies bij temps > présent
3. kies bij verbes irréguliers : devoir 
4. kies bij verbes réguliers:  finir + choisir
5. kies 'au hasard' en vink aan Nederlands-Frans
6. klik op confirmer en oefenen maar!


Slide 10 - Tekstslide

de tegenwoordige tijd

Slide 11 - Tekstslide

devoir
=
 moeten




Sleep de juiste vorm van aller naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
dois
doivent
doit
devez
devons
dois

Slide 12 - Sleepvraag

finir
=
 einidigen



il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
finis
finissent
ffinit
finissez
finissons
finis

Slide 13 - Sleepvraag

wij kiezen
A
Nous devons
B
nous choisissons
C
nous choisons
D
vous choisissez

Slide 14 - Quizvraag

zij moeten
A
ils peuvent
B
ils doivent
C
ils choisissent
D
ils devent

Slide 15 - Quizvraag

jullie moeten
A
nous devons
B
vous devez
C
ils doivent
D
vous pouvez

Slide 16 - Quizvraag

jij kiest
A
tu chois
B
tu choise
C
tu dois
D
tu choisis

Slide 17 - Quizvraag

ils vivent
A
zij leven
B
zij krijgen
C
zij drinken
D
zij willen

Slide 18 - Quizvraag

nous connaissons
A
wij leven
B
wij krijgen
C
wij kennen
D
wij leren

Slide 19 - Quizvraag

il boit
A
hij leeft
B
hij drinkt
C
hij krijgt
D
hij kent

Slide 20 - Quizvraag

vertaal:
1. ik kies
2. hij moet
3. jij moet

Slide 21 - Open vraag

Vertaal:
1. tu bois
2. ils reçoivent
3. elle connaît

Slide 22 - Open vraag

passé composé
hulpwerkwoord (avoir of être)
+
voltooid deelwoord

Slide 23 - Tekstslide

voltooid deelwoord

devoir     dû
choisir    -ir + i        choisi


Slide 24 - Tekstslide

ik heb gekozen
A
j'ai choisi
B
j'ai dû
C
j'ai fini
D
je suis choisi

Slide 25 - Quizvraag

wij hebben gemoeten
A
vous avez fait
B
nous avons voulu
C
nous avons dû
D
vous avez pu

Slide 26 - Quizvraag

vous avez connu
A
jullie hebben gedronken
B
jullie hebben gekregen
C
jullie hebben geleefd
D
jullie hebben gekend

Slide 27 - Quizvraag

jij hebt gekozen
zij hebben gemoeten

Slide 28 - Open vraag

imparfait
basis (nous-vorm - ons )
+
uitgang
ais - ais - ait - ions - iez - aient

Slide 29 - Tekstslide

jij koos
zij moesten
hij eindigde

Slide 30 - Open vraag

futur simple
basis ( vorm eindigt op R )
+
uitgang
ai - as - a - ons - ez - ont

Slide 31 - Tekstslide

jij zal kiezen
ik zal moeten
u zal nadenken

Slide 32 - Open vraag

futur du passé
basis ( vorm eindigt op R ) (futur simple)
+
uitgang (imparfait)
ais - ais - ait - ions - iez - aient

Slide 33 - Tekstslide

ik zou kiezen
wij zouden moeten
hij zal nadenken

Slide 34 - Open vraag