Grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welkom!

november 2020

Planning

- Opening

- Lezen

- Grammatica woordsoorten 

- Filmpje laaggeletterdheid

De / kleine / jongen / fietst / vandaag. 

De kleine jongen / fietst / vandaag. 

onderwerp

persoonsvorm

bijwoordelijke 

bepaling

lidwoord

bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord

bijwoord

zelfstandig werkwoord

werkwoordelijke gezegde

De / kleine / jongen / fietst / vandaag. 

De kleine jongen / fietst / vandaag. 

onderwerp

persoonsvorm

bijwoordelijke 

bepaling

lidwoord

bijvoeglijk naamwoord

zelfstandig naamwoord

bijwoord

zelfstandig werkwoord

ZINSONTLEDING

WOORDBENOEMING

Leerdoel grammatica woordsoorten:

Je kunt benoemen welke werkwoorden er in de zin zitten (hww, kww, zww). 

hulpwerkwoord

koppelwerkwoord

zelfstandig werkwoord

Koppelwerkwoorden

Een koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde. 

Hij is slim.

Hulpwerkwoorden

Een hulpwerkwoord is het 'hulpje' van het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord. 

Hij wil naar school fietsen.

koppelwerkwoord

geen koppelwerkwoord

zijn

schijnen

worden

lijken

blijken

blijven

willen

proberen

zingen

kunnen

drinken

Schijnen? NG/WG?

Zijn broer scheen nogal slim.

De agent scheen met 

zijn zaklamp in mijn auto.

Voorbeeld 

Anouk is politieagent van beroep. Tijdens haar politiedienst gaat zij naar de HEMA omdat daar iemand iets gestolen heeft. Zij neemt de verdachte mee naar het politiebureau. 

Na werktijd gaat ze nog even naar de HEMA 

om een cadeautje te kopen voor haar tante. 

Voorbeeld 

Anouk is politieagent van beroep. Tijdens haar politiedienst gaat zij naar de HEMA omdat daar iemand iets gestolen heeft. Zij neemt de verdachte mee naar het politiebureau. 

Na werktijd gaat ze nog even naar de HEMA 

om een cadeautje te kopen voor haar tante. 

klant

politieagent

In deze zin is 'is' een koppelwerkwoord.

In deze zin is 'is' een hulpwerkwoord.

Mijn beste vriendin is heel teleurgesteld. 

Mijn oma is aan het videobellen.

De bezwete voetballer is heel moe van het rennen. 

De fanatieke basketballer is hard aan het rennen. 

Mijn zusje is heel aardig.

Waarom is dit antwoord fout?

Wat ga je doen?

Maken: Vragenblad.

Klaar? Kijk de antwoorden zelf na.