17-9-2024 die Modalverben

DEUTSCH
 Willkommen im Deutschunterricht     
- Handy  in der Tasche
- Kauwgummi  ausspucken
- Bücher auf dem Tisch
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

DEUTSCH
 Willkommen im Deutschunterricht     
- Handy  in der Tasche
- Kauwgummi  ausspucken
- Bücher auf dem Tisch

Slide 1 - Tekstslide

der Unterrichtsplan

Boek Na klar:
Kap. 1 Lektion 3 Opg. 9 
Kap. 1 Lektion 4
Opg. 1 t/m 3   korrigieren. 

Boek Na klar: Kapitel 2 Lektion 3 Gram. C blz. 64
Handbuch -->  02 blz. 7,8 en 9
Opgave 2
+ extra oefeningen.  Zie Reader Grammatica Basisstof. 










 



 





Slide 2 - Tekstslide

die Lernziele

- Je kent de betekenis van de modale (hulp)werkwoorden

- Je kunt modale werkwoorden juist vervoegen. 










Slide 3 - Tekstslide

Die Hausaufgaben: 

Boek Na klar:
Kap. 1 Lektion 3 Opg. 9
Kap. 1 Lektion 4
Opg. 1 t/m 3 korrigieren.

Slide 4 - Tekstslide

Die Modalverben...     

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn "Modalverben" of modale werkwoorden ?
> "Modalverben" zijn hulpwerkwoorden
> Ze geven een andere betekenis aan een werkwoord in de zin. 
Bijvoorbeeld:
Ik werk:  ik zal werken, ik moet werken, ik mag werken......
De betekenis van de zin verandert.


Slide 6 - Tekstslide

wissen
weten
dürfen
mogen, toestemming hebben
können
kunnen
mögen
lusten, houden van, lekker vinden
müssen
moeten, noodzakelijk 
sollen
moeten, bevel of
advies van een ander
wollen
willen

Slide 7 - Tekstslide

Verschil???

Slide 8 - Tekstslide

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 9 - Open vraag

Wat is er nu anders?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 10 - Tekstslide

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

Slide 11 - Tekstslide

Theorie 2

Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent "mögen"
A
durven
B
mogen
C
houden van
D
lekker vinden

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent "dürfen"
A
durven
B
mogen
C
houden van
D
lekker vinden

Slide 14 - Quizvraag

weten
lusten, aardig vinden, leuk vinden
willen
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten ( de wil van iemand anders moeten doen)
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
dürfen
können
müssen
mögen
sollen
wissen
wollen

Slide 15 - Sleepvraag

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij wir en Sie, sie meervoud?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 16 - Quizvraag

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 17 - Quizvraag

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ihr?
A
-
B
e
C
t
D
en

Slide 18 - Quizvraag

                               Boek Na klar: Kapitel 2 Lektion 3 Gram. C blz. 64
                                Handbuch --> 02 blz. 7,8 en 9
                                Opgave 2 + extra oefeningen. (Boekje Basisstof grammatica)

Slide 19 - Tekstslide

Leer de modale werkwoorden in de o.t.t. (Präsens)!
Handbuch 02 blz. 7 t/m 11+ Maak de extra oefening Reader Basisgrammatica. 


Slide 20 - Tekstslide