AH - Unit 5 - Grammar 5.1 - 5.4

AH Unit 5: Grammar (5.1-5.4)
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
engMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

AH Unit 5: Grammar (5.1-5.4)

Slide 1 - Tekstslide

Welk Engels woord betekent:
een paar?
A
little
B
a little
C
few
D
a few

Slide 2 - Quizvraag

Wanneer gebruiken we 'a few' in het Engels?
A
bij enkelvoud
B
bij meervoud
C
bij zowel meervoud als enkelvoud
D
nooit

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vertaal je:
een beetje?

Slide 4 - Open vraag

Welk woord voor "veel" gebruik je bij meervouden?
A
much
B
many

Slide 5 - Quizvraag

I still have ______ money left, so I can buy some candy.
A
little
B
a little
C
few
D
a few

Slide 6 - Quizvraag

Please hurry up!
I don't have _______ time.
A
little
B
few
C
much
D
many

Slide 7 - Quizvraag

Als je wilt zeggen dat een ander iets moet doen, gebruik je in het Engels:
A
am/are/is + ing-vorm
B
het hele werkwoord
C
de SHIT-rule
D
een uitroepteken

Slide 8 - Quizvraag

Wat gebruik je dan als iemand iets NIET moet doen?
A
am/are/is + NOT+ ing-vorm
B
NIETs
C
doesn't + hele werkwoord
D
don't + hele werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal:
Eet je biefstuk (steak)!

Slide 10 - Open vraag

Niet eten!

Slide 11 - Open vraag

Na should of shouldn't gebruik je:
A
het hele werkwoord
B
de ing-vorm
C
niets
D
een verleden tijd

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal:
Jij zou meer moeten eten.

Slide 13 - Open vraag

Peter zou eigenlijk niet moeten reserveren.

Slide 14 - Open vraag

Jullie zouden een boek moeten lezen.

Slide 15 - Open vraag

Even snel tussendoor...

De volgende vragen komen NIET terug in grammattica 5.1-5.4.

Maar het is wel handig om dit te weten! ;)

Slide 16 - Tekstslide

Hoe maak je een present simple?
A
am/are/is + ing-vorm
B
hele werkwoord + ed
C
hele werkwoord
D
hele werkwoord + SHIT-rule

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een present simple?
(Bijv.: I always cycle to school.)
A
wanneer iets NU gebeurt
B
wanneer iets ALTIJD gebeurt

Slide 18 - Quizvraag

Hoe maak je een present continuous?
A
am/are/is + ing-vorm
B
hele werkwoord+ ed
C
hele werkwoord
D
hele werkwoord + SHIT-rule

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een present continuous?
(Bijv.: I am eating an apple.)
A
wanneer iets NU gebeurt
B
wanneer iets ALTIJD gebeurt

Slide 20 - Quizvraag

(Present continuous / present simple!)
Jane often _______ the dog.
A
walked
B
is walking
C
walks
D
walk

Slide 21 - Quizvraag

(Present continuous / present simple!)
My mum _________ dinner right now.
A
cooked
B
is cooking
C
cooks
D
cook

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal:
ZIj houden niet van salade.
(Voluit vertalen, zonder gebruik van ' !)

Slide 23 - Open vraag

Vertaal:
Is het eten pittig?
Nee, dat is het niet. (Kort!)

Slide 24 - Open vraag

Vertaal:
Wij zijn geld aan het inzamelen.
(voluit!)

Slide 25 - Open vraag

Wij zijn niet aan het bestellen.
(kort!)

Slide 26 - Open vraag

Is er nog iets dat onduidelijk is, of waar je extra uitleg over zou willen?

Slide 27 - Open vraag

YOU'RE DONE! :)

Slide 28 - Tekstslide