In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Deze les
Terugblik hoofdletters
Groep 1: werkt zelfstandig verder tot 11.45 uur
Groep 2: herhalen theorie werkwoordspelling. Om 11.45 uur herkansing
Slide 2 - Tekstslide
Terugblik: hoofdletters
Maak de opdracht
Slide 3 - Tekstslide
Groep 1
Ga verder met Canvas: week 7
Bekijk zelf de video's en maak de opdrachten: leestekens en tekens bij woorden
Les duurt tot 11.45 uur i.v.m. de herkansing
Slide 4 - Tekstslide
Groep 2
Volg de instructie werkwoordspelling herhaling
Maak de herkansing
Slide 5 - Tekstslide
1. In welke tijd staat de pv?
Het spellen van een werkwoord begint met het bepalen van de tijd waarin een zin staat.
Tegenwoordige tijd of verleden tijd
Slide 6 - Tekstslide
2. De persoonsvorm en de ik-vorm
De ik-vorm (= vaak het hele werkwoord -en)
Maar let op: z-> s v->f Verhuizen-> ik verhuis
Beloven-> ik beloof
Persoonsvorm hoort bij het onderwerp en kan veranderen van 'getal' en van tijd.
Slide 7 - Tekstslide
voorbeelden: Verbazen, pakken, beloven, proberen
Ik verhuis -verhuisde-heb verhuisd
ik pak- pakte-heb gepakt
ik beloof- beloofde-heb beloofd
ik probeer- probeerde- heb geprobeerd
ik-vorm komt elke keer terug!
Slide 8 - Tekstslide
3. Het onderwerp
Als het onderwerp in het enkelvoud staat, schrijf je de persoonsvorm ook in het enkelvoud. Staat het onderwerp in het meervoud, dan schrijf je de persoonsvorm ook in het mv.
De verhuizers aan de Schuttersweg pakten de doos op.
Een aantal leerlingenis te laat.
Slide 9 - Tekstslide
4.Tegenwoordige tijd
Ik loop
Hij loopt
wij lopen
Verander de zin in 'maken' -> Hoor je een 't', dan schrijf je een 't'.
Slide 10 - Tekstslide
....................jij spelling moeilijk of lastig?
A
Vind
B
Vindt
Slide 11 - Quizvraag
Ik ........................... hier veel aandacht aan.
A
besteed
B
besteedt
Slide 12 - Quizvraag
Weet iemand hoe de volgende zin ...........?
A
luid
B
luidt
Slide 13 - Quizvraag
5. De verleden tijd
Verander de zin in 'maken'. Hoor je 'maakte' of 'maakten', dan staat de zin in de verleden tijd.
Let op of het onderwerp in enkelvoud of in meervoud staat!
Gebruik het 't ex-kofschip!
Slide 14 - Tekstslide
't ex-kofschip
1. Schrijf de ik-vorm op
2.Kijk naar de laatste letter v/h hele werkwoord min -en ->
+ te (n) Niet in 't ex-kofschip, dan +de(n)
Slide 15 - Tekstslide
Gisteren .............(melden) ik mij aan voor een coronatest.
A
melde
B
meldde
C
melden
D
meldden
Slide 16 - Quizvraag
Op mijn trouwdag ......................wij elkaar plechtig elkaar te steunen in voor- en tegenspoed.
A
beloofte
B
beloofde
C
belooften
D
beloofden
Slide 17 - Quizvraag
De ouders van klas 9A........................toen de musical ten einde was.
A
juichte
B
juichde
C
juichten
D
juichden
Slide 18 - Quizvraag
6. Het voltooid deelwoord
Maak ook hier gebruik van 't ex-kofschip!
Kijk naar het hele werkwoord min -en!!
Slide 19 - Tekstslide
Wie heeft de rekening........?
A
betaalt
B
betaald
Slide 20 - Quizvraag
Hij heeft twee vragen van de vijf niet .......................
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoordt
Slide 21 - Quizvraag
Hij heeft het .......................om in een volle zaak een vraag te stellen
A
aangedurft
B
aangedurfd
Slide 22 - Quizvraag
7. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Voorbeeld: De vergrote foto (Is anders dan de verleden tijd: Hij vergrootte de foto om in te lijsten)
schrijf het woord zo kort mogelijk.
Let wel op de uitspraak! De gewitte tafel, de gestrande reiziger, het gevonden kind
Slide 23 - Tekstslide
Dat heb ik altijd al ..................(kunnen)
Slide 24 - Open vraag
De ovenschotel is verbrand. De ........................... ovenschotel.
Slide 25 - Open vraag
De autowrakken zijn geplet. De ........................... autowrakken
Slide 26 - Open vraag
Onze badkamer is vergroot. De .............badkamer
Slide 27 - Open vraag
bijvoeglijke gebruikt voltooid dw De ...................... hond (bijten)
Slide 28 - Open vraag
Lesdoel
Na deze les ken je de regels rondom de vervoeging van Engelse werkwoorden in het Nederlands.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
8. Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.
Slide 31 - Tekstslide
maar..... let op de uitspraak -> ik-vorm eindigt soms op een 'e'
Slide 32 - Tekstslide
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 33 - Quizvraag
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 34 - Quizvraag
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchete
D
lunchede
Slide 35 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten