Thema 6, week 3 Toets

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Het menselijk lichaam

Welke zin klopt bij het plaatje?

1. een geraamte bestaat uit beenderen
2. een geraamte bestaat uit bijsluiters
3. een geraamte bestaat uit schedels
4. de een geraamte bestaat uit ruggengraten

Wat betekent het onderstreepte woorden?

Tom voelde zich niet fijn in zijn blote bast.

1. met zweet op je huid
2. iets mis zijn met je
3. zonder shirt aan
4. beter worden

Wie zegt de goede zin?

1. 
2. 
3. 

Gedrag & Gevoelens

Welk woord past het best bij de foto?

1. verwonderen
2. geprikkeld zijn
3. goedgemutst zijn
4. hulpvaardig

Wat betekent het onderstreepte woord?

Ik weet niet of dit wel echt is gebeurd.

Het is een sterk verhaal.

1. het niet snel durven zeggen of doen
2. een verhaal dat voor waar wordt verteld maar bijna niet te geloven is.
3. je verbazen over iets
4. het mooi of knap vinden van iemand

Wie zegt de goede zin?

1. 
2. 
3. 

Schooltaalwoorden

Welk woord past het best bij de foto?

1. het slot
2. de encyclopedie
3. de inleiding
4. de presentatie

Wat betekent het onderstreepte woorden?

Tom geeft een presentatie over het boek dat hij heeft gelezen..

1. het einde van een tekst
2. als je iets vertel en laat zien voor een publiek
3. het begin van een tekst
4. bron waar je informatie vandaan kunt halen.

Wie zegt de goede zin?

1. 
2. 
3. 

test

test

ondiep: niet diep

ongelukkig: niet gelukkig

hergebruik: opnieuw gebruiken

Wat past er op de stippeltjes?

Hij is niet vriendelijk dus hij is............

1. onvriendelijk
2. ongevaarlijk
3. ongezellig
4. onduidelijk

Sleep de voorvoegsel naar de stippen en maak drie goede woorden.

.....aardig

.....klap

.....danken

ge

on

be

Dit ga je leren

Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn

Dit moet je weten

Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en onderwerp

Ik belde mijn zus

Een samengestelde zin is een zin met twee persoonsvormen en twee onderwerpen

Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer

Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.

Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken

Een enkelvoudige zin is een zin met

één persoonsvorm en onderwerp

Een samengestelde zin is een zin met t

wee persoonsvormen en twee onderwerpen
.

Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.

Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken.

Ik belde mijn zus.

Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer

.

Maak je een gebaar, dan zeg je ook iets.

10

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Wat is de persoonsvorm?

Meester Gijs legt het onderwerp uit.

15

1. Meester Gijs
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Wat is het onderwerp?

Meester Gijs legt het onderwerp uit.

15

1. Meester Gijs
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

2

2

persoonsvorm

onderwerp

Karel

loopt

hard

en

Peter

fietst

snel.

Tegenwoordige tijd

ik-vorm

hij-vorm      +t

wij-vorm     =hele werkwoord

Bij de hij-vorm hoort dus ook

zij, u en het. 

('zij' is dan in enkelvoud)

Bij de wij-vorm hoort dus ook

jullie en zij.

('zij' is dan in meervoud)

In welke vorm staat het werkwoord?

Ik maak de opdracht.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm
4. -

In welke vorm staat het werkwoord?

Zij schrijfthet antwoord op.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm
4. -

In welke vorm staat het werkwoord?

De kinderen rennen naar buiten.

1. ik-vorm
2. hij-vorm
3. wij-vorm
4. -

Sleep de juiste vorm van het werkwoord in de zin.

Zij                                    naar Duitsland.  (zij = meervoud)

Ik                                     naar Duitsland.

reizen

reist

reis

Waar staan de aanhalingstekens in het citaat goed?

1. Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
2. Ik: "zei Ik heb geen zin.'
3. 'Ik zei': Ik heb geen zin.

Waar staan de aanhalingstekens goed?

1. Bah, zei ik, 'het is vies.'
2. 'Bah,' zei ik het is vies.
3. 'Bah,' zei ik, 'het is vies.'

Waar staan de aanhalingstekens goed?

1. Let goed op de 'aanhalingstekens'.
2. 'Let goed op de' aanhalingstekens.

In welke zin staan de aanhalingstekens goed? Eerst goed kijken voordat je kiest!

1. "Juf Kim zei": We gaan buiten spelen.
2. Juf Kim zei: "We gaan buiten spelen".
3. Juf Kim zei: "We gaan buiten spelen."
4. "Juf Kim zei: We gaan buiten spelen."

In welke zin staan de aanhalingstekens goed? Eerst goed kijken voordat je kiest!

1. Ben jij al weer gevallen, wat ben jij toch 'handig'.
2. 'Ben jij al weer gevallen' wat ben jij toch handig.
3. Ben jij 'al weer' gevallen, wat ben jij toch handig.
4. Ben jij al weer 'gevallen', wat ben jij toch handig. "

 Thema 6, week 3, Toets