13 april - Meervoud

Het meervoud maak je altijd door -en achter een woord te zetten.
A
Waar
B
Niet waar
1 / 17
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het meervoud maak je altijd door -en achter een woord te zetten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 1 - Quizvraag

Het meervoud maak je altijd door een "s" achter het woord te zetten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quizvraag

MEERVOUD
Het meervoud maak je meestal door  -en   -s  of  's achter een woord te zetten. 

Soms moet je een klinker weglaten (aap - apen), of een medeklinker erbij doen (grap - grappen)

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het meervoud van "boek"?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het meervoud van "kast"?

Slide 5 - Open vraag

Wat is het meervoud van "oma"?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het meervoud van "taxi"?

Slide 7 - Open vraag

Wat is het meervoud van "man"?

Slide 8 - Open vraag

Als je een meervoud maakt met een  -s , plak 
deze letter dan aan het woord vast. Als je het woord gewoon kunt lezen, laat je de  s  gewoon staan.   tafel - tafels   jongen - jongens

Slide 9 - Tekstslide

Als je een meervoud maakt met een -s , en de klank verandert, schrijf dan 's.   

opa - opa's (NIET opas. De a klinkt dan als jas)  
paraplu - paraplu's (NIET paraplus. 
De u klinkt dan als bus)

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het meervoud van "het meisje"?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het meervoud van "de ring"?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het meervoud van "de taxi"?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het meervoud van "het café"?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het meervoud van "de klok"?

Slide 15 - Open vraag

Van sommige woorden moet je het meervoud gewoon leren. Er is geen regel voor. Bijvoorbeeld:
de stad  -  de steden
de dag  -  de dagen
het glas  -  de glazen
het schip  -  de schepen

Slide 16 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 17 - Open vraag