Les 7 Meervoud van mensen en dingen 2,3
1 / 38
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
de bezem
A
de bezemen
B
de bezems
C
de bezem's
D
de besems
Slide 4 - Quizvraag
het kopje
A
de kopjes
B
de kopjen
C
de koopjes
D
het kopjes
Slide 5 - Quizvraag
de tafel
A
de tafelen
B
het tafels
C
de tavels
D
de tafels
Slide 6 - Quizvraag
de jongen
A
de jogens
B
de jonens
C
de jongens
D
de jongenen
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
de baby
A
de babies
B
de babys
C
debabyen
D
de baby's
Slide 9 - Quizvraag
de taxi
A
de taxi's
B
de taxis
C
de taxies
D
de taxien
Slide 10 - Quizvraag
de paraplu
A
de parapluen
B
de paraplu's
C
de paraplis
D
de paraplus
Slide 11 - Quizvraag
de opa
A
de oma's
B
de opa's
C
de opas
D
de opaen
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
de paraplu
Slide 14 - Open vraag
het meisje
Slide 15 - Open vraag
de tafel
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Visueel dictee
Schrijf de woorden uit je hoofd op.
Schrijf de woorden uit je hoofd op.
Slide 24 - Open vraag
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
het ei
A
de eien
B
het eieren
C
de eieren
D
de eis
Slide 27 - Quizvraag
het kind
A
de kinden
B
de kinderen
C
het kinderen
D
de kindels
Slide 28 - Quizvraag
het dak
A
de daken
B
de dakeren
C
de dakken
D
de dakels
Slide 29 - Quizvraag
het schip
A
de schippen
B
het schepen
C
de schipperen
D
de schepen
Slide 30 - Quizvraag
de dag
A
de dagen
B
de daggen
C
het dagen
D
de dagels
Slide 31 - Quizvraag
de weg
Slide 32 - Open vraag
het glas
Slide 33 - Open vraag
de oom
