In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Les 4.4 Vermogen en energie
Slide 1 - Tekstslide
nakijken: 3, 4, 6 t/m 11 (blz 141)
Slide 2 - Tekstslide
3
a)
b) Serieschakeling
Slide 3 - Tekstslide
4
a) In een serieschakeling zouden beide lampjes aan dan wel uit zijn. Omdat je de lampjes apart aan en uit kunt doen, moet dit een parallelschakeling zijn.
b)
Slide 4 - Tekstslide
6
a) In het onvertakte deel, dus in snoer 1 of snoer 6.
b) In de vertakking naar lampje B, dus in snoer 3 of snoer 4.
c) In de vertakking naar lampje A, dus in snoer 2 of snoer 5.
Slide 5 - Tekstslide
7
a) B
b) B
c) 2, 3, 4 en 5
d) 1 en 6
Slide 6 - Tekstslide
8
a) In punt A is de stroomsterkte 300 mA – 175 mA – 50 mA = 75 mA.
b) In punt B is de stroomsterkte 175 mA – 90 mA = 85 mA.
c) In punt C is de stroomsterkte 300 mA – 50 mA = 250 mA.
d) In punt D is de stroomsterkte 300 mA.
Slide 7 - Tekstslide
9
Slide 8 - Tekstslide
10
Slide 9 - Tekstslide
10
Slide 10 - Tekstslide
11
a) Geen van beide lampjes brandt.
b) Lampje 1 brandt.
c) Beide lampjes branden.
Slide 11 - Tekstslide
Les 4.4 Vermogen en energie
Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen
Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
Slide 12 - Tekstslide
vermogen
Vermogen: de hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt.
Het vermogen wordt meestal opgegeven in watt (W)
Soms ook in milliwatt (mW) of in kilowatt (kW)
vs
Slide 13 - Tekstslide
Grootheden en eenheden
Slide 14 - Tekstslide
Grootheden en eenheden
vs
Bijvoorbeeld:
De stroom is 0,4 A.
De spanning is 6 V.
Het vermogen is 2,4 W.
Slide 15 - Tekstslide
Het vermogen berekenen
Het vermogen van het apparaat hangt af van:
De spanning waarop het apparaat werkt.
De stroomsterkte die door het apparaat loopt.
Vermogen = spanning × stroomsterkte
Als je de spanning invult in volt (V) en de stroom in ampère (A, dus geen mA!), vind je het vermogen in watt (W)
Slide 16 - Tekstslide
Het vermogen berekenen voorbeeld
Op de website kun je reservelampjes kopen voor zaklampen. Controleer of het vermogen van het lampje in het figuur hiernaast juist is berekend.
Slide 17 - Tekstslide
Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampère
C
9 Volt
D
6 Watt
Slide 18 - Quizvraag
Vermogen is een grootheid. Wat is de eenheid voor vermogen?
A
Watt (W)
B
Volt (V)
C
Power (p)
D
Ampère (A)
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt
Slide 21 - Quizvraag
Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten
Slide 22 - Quizvraag
Maken: 4, 6, 8, 9 en 11 (blz 149)
Slide 23 - Tekstslide
Nakijken: 4, 6, 8, 9 en 11 (blz 149)
Slide 24 - Tekstslide
4
Slide 25 - Tekstslide
4
Slide 26 - Tekstslide
6
a) spanning = 6 V; stroomsterkte = 0,25 mA
b) vermogen = spanning × stroomsterkte
vermogen = 6 × 0,00025
vermogen = 0,0015 W
Slide 27 - Tekstslide
8
a) vermogen = spanning × stroomsterkte
vermogen = 12 × 0,1
vermogen = 1,2 W
b) Het vermogen is nu = 40 keer zo groot. Dus de stroomsterkte is ook 40 keer zo groot. De stroomsterkte is dus 0,1 × 40 = 4,0 A.