1LW4 Weefsel 1

wat is waar over een cel?
A
het heeft altijd 23 chromosomen
B
het dna van een cel ligt in het celvocht
C
een dochtercel is een exacte kopie
D
het membraan laat geen stoffen door
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
AnatomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

wat is waar over een cel?
A
het heeft altijd 23 chromosomen
B
het dna van een cel ligt in het celvocht
C
een dochtercel is een exacte kopie
D
het membraan laat geen stoffen door

Slide 1 - Quizvraag

waardoor ontstaat osmose?
A
door verschil in druk
B
door een verschil in spanning
C
daar zorgen membraan eiwitten voor
D
als de cel genoeg energie heeft

Slide 2 - Quizvraag

welke celfunctie bestaat niet?
A
bedekken
B
bewegen
C
afweren
D
reageren

Slide 3 - Quizvraag

doel van deze les...
na deze les vertel je
  • welke definitie weefsel heeft
  • de kenmerken van de vier soorten weefsels

Slide 4 - Tekstslide

1.2 | van cellen naar orgaanstelsels

Slide 5 - Tekstslide

weefsel

Slide 6 - Woordweb

weefsel
Een groep cellen met dezelfde bouw en functie wordt weefsel genoemd. Omdat we vier celfuncties kennen, zijn er ook vier verschillende soorten weefsels
  • dekweefsel
  • steunweefsel
  • spierweefsel
  • zenuwweefsel

Slide 7 - Tekstslide

dekweefsel
Het vormt een afdekkende en beschermende laag. Kenmerken van dit weefsel zijn...
  • cellen liggen strak tegen elkaar aan
  • cellen rusten op een basaalmembraan
  • één kant maakt contact met de buitenwereld (de vrije kant)
  • wanneer deze cellen stoffen maken wordt dit dekweefsel klierweefsel genoemd

Slide 8 - Tekstslide

dekweefsel
Er zijn drie typen dekweefsel
  1. plat dekweefsel (flinterdun, als diffusie nodig is)
  2. blokvormig dekweefsel (om stoffen via een buis te vervoeren)
  3. rolvormig dekweefsel (om stoffen te verplaatsen (met trilhaartjes) of juist op te vangen, met vlokjes)

Slide 9 - Tekstslide

dekweefsel
Wanneer dekcellen stoffen maken om deze ergens anders te laten werken wordt het weefsel klierweefsel of slijmvlies (de stoffen, opgelost in water) genoemd.
  1. Wanneer de stoffen afgegeven worden via een buisje, heet dit exocrien
  2. Wanneer de stoffen afgegeven worden aan het bloed, heet dit endocrien. Deze signaalstoffen heten hormonen en zijn voor specifieke cellen bedoeld.

Slide 10 - Tekstslide

waar in het lichaam vind je dekweefsel?

Slide 11 - Open vraag

steunweefsel
Het vormt een ondersteunende laag. Die kan zacht zijn, maar ook heel stevig. Kenmerken van dit weefsel zijn...
  • cellen liggen los van elkaar
  • cellen maken hun eigen omgeving (matrix) met vezels in tussencelstof

Slide 12 - Tekstslide

steunweefsel
De vezels zijn een mix van
  • stevige vezels (collageen)
  • rekbare vezels (elastine)
Er zijn drie typen steunweefsel
  • (de tussencelstof is zacht) vetweefsel, bindweefsel
  • (de tussencelstof is stevig) kraakbeenweefsel
  • (de tussencelstof is heel erg stevig) botweefsel (waarbij beenmerg bloedcellen maakt)

Slide 13 - Tekstslide

bloed
Bloed bestaat uit bloedcellen, opgelost in vocht (bloedplasma) en heeft als taak om stoffen te vervoeren.
  • rode bloedcellen vervoeren zuurstof en kooldioxide (met het eiwit hemoglobine)
  • witte bloedcellen zorgen voor de afweer
  • bloedplaatjes zorgen voor de bloedstolling
  • het plasma vervoert voedings- en afvalstoffen en warmte

Slide 14 - Tekstslide

waar in het lichaam vind je steunweefsel?

Slide 15 - Open vraag