$6 KGT - Het werkwoordelijk gezegde

C5 Grammatica

  1. Laptop (uitleg is handen los)
  2. Uitleg LessonUp dl 1
  3. Zelfstandig maken opdrachten
  4. LessonUp dl 2 check 
  5. Huiswerk noteren
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

C5 Grammatica

  1. Laptop (uitleg is handen los)
  2. Uitleg LessonUp dl 1
  3. Zelfstandig maken opdrachten
  4. LessonUp dl 2 check 
  5. Huiswerk noteren

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat is volgens jou het werkwoordelijk gezegde ?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Link

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Bekijk de volgende zin:
Vrijdag / wil / ik (ow) / met jou / gaan hardlopen.

In deze zin staan meerdere werkwoorden. Een daarvan is de persoonsvorm. 
Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (wg). Het werkwoordelijk gezegde zegt wat er in de zin ‘gebeurt’.

Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm), soms zijn het er meer. 
In de voorbeeldzin staan drie werkwoorden: ?, ?, ?.
pv = ?      wg = ?


Slide 5 - Tekstslide

Even controleren:
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Joris gaat vanavond skaten.

Persoonsvorm (pv) =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 7 - Quizvraag

Joris gaat vanavond skaten.

Het werkwoordelijk gezegde (WG)=
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 8 - Quizvraag

Joris gaat vanavond skaten.

Het onderwerp (OW) =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat skaten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Maak opdracht 1 - 2 - 3 - 4 - 5

Klaar: Woordenschat $1 gezondheid

Slot: Quiz + SO do 23 februari

Slide 11 - Tekstslide

Nog even controleren:
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Morgen ga ik fietsen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsen
C
fietsen

Slide 13 - Quizvraag

De groene kat is over straat gelopen.

wat is het WG ?
A
is
B
gelopen
C
is gelopen

Slide 14 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 15 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 16 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?

Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 17 - Quizvraag

Zelfevaluatie:
Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden
Ja
Nee
Bijna

Slide 18 - Poll