Doe de zinsdeelproef: Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten.
Kijk welke woorden altijd naast elkaar blijven staan als je de zin verandert.
- Na het zesde lesuur / mogen / de leerlingen / naar huis.
- De leerlingen / mogen / na het zesde lesuur / naar huis.
- Naar huis / mogen / de leerlingen / na het zesde lesuur.
- Naar / mogen / de leerlingen / huis / na het zesde lesuur.
- na het / mogen / de leerlingen / naar huis / zesde lesuur.