Alle grammatica leerjaar 1

Welkom!
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Ik ga zitten op de plek van de plattegrond
  • Mijn tas staat op de grond
  • Mijn laptop ligt dicht op tafel
 
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Ik ga zitten op de plek van de plattegrond
  • Mijn tas staat op de grond
  • Mijn laptop ligt dicht op tafel
 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?
10 min
Woordenschat: woorden 61-70
20 min
Uitleg theorie woordsoorten en zinsdelen
n.t.b.
Zelf aan de slag met de opdrachten
10 min
Lesdoelcontrole en afsluiting les
timer
0:30

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen

  • We behandelen vandaag alle grammatica van leerjaar 1;
  • Nieuwe woorden en betekenissen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat 61-70
gouden bergen beloven
(de) journalist
(de) kroon spannen
legendarisch
(het) lichaam
markant
(het) middenrif
(een) nieuwe ster aan het firmament
onbekend maakt onbemind
(het) orgaan









Tekst
  • Overleg met je buurman/vrouw
  • Noteer de betekenis in je schrift/document

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Woordenschat 61-70
gouden bergen beloven 
(de) journalist 
(de) kroon spannen 
legendarisch 
(het) lichaam
markant 
(het) middenrif 
(een) nieuwe ster aan het firmament 
onbekend maakt onbemind 
(het) orgaan








  • mooie bedrieglijke beloften doen
  • verslaggever
  • alles overtreffen
  • zo beroemd dat er nog steeds over gesproken wordt
  •  alle orgaanstelsels samen
  • opmerkelijk
  • dik vlies dat de romp verdeelt in de buik- en borstholte
  • iemand die plotseling veel succes heeft
  • iets wat je nog niet kent, kun je nog niet waarderen
  • deel van het lichaam met een bepaalde taak








Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten

Wat is dit ook alweer en welke hebben we behandeld? Overleg met je buurman/buurvrouw!

timer
1:00
  • lw
  • zn
  • ww
  • bvn

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoord (lw)

  • Er zijn drie lidwoorden: de ,het,een.
  • Een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
  • De/het bepaald lidwoord
  • Een onbepaald lidwoord

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord (zn)

  • *woord voor een mens,dier,plant of ding.
  • *kun je vaak in het meervoud zetten.
  • *kun je vaak een verkleinwoord van maken.
  • *kun je vaak een lidwoord voor zetten.
  • *een naam is ook een zelfstandig naamwoord b.v. Amsterdam

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoord (ww)
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of overkomt.Een werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord (bvn)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
  • Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
  • Kastwoord
  • Scheidbare werkwoorden -> geen voorzetsel.
  • Een voorzetsel achter het zelfstandig naamwoord.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen

Wat is dit ook alweer en welke hebben we behandeld? Overleg met je buurman/buurvrouw!

timer
1:00
  • pv
  • zd
  • wwg
  • ow
  • lv
  • mv
  • bwb

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm vind je door de zin van tijd of getal te veranderen. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Of je maakt er een vraagzin van, pv staat dan vooraan.

  • De persoonsvorm is een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan maximaal 1 zinsdeel staan. De persoonsvorm kan ook aan het begin van de zin staan; dan staat er dus geen zinsdeel voor. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De leerlingen zwaaiden naar hun vrienden.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen (zd)
Een zin verdeel je volgens een aantal stappen in zinsdelen:
1. De persoonsvorm is 1 zinsdeel
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat vormt 1 zinsdeel
3. Alle andere werkwoorden in de zin vormen samen 1 zinsdeel
4. Alle woorden die samen voor de persoonsvorm zouden kunnen staan, vormen samen 1 zinsdeel. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoordelijk gezegde (wwg)
Alle werkwoorden in de zin (inclusief de persoonsvorm) vormen samen het werkwoordelijk gezegde.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het gezegde in deze zin:
Groep 8 heeft de eindtoets gemaakt.
A
Groep 8
B
heeft gemaakt
C
de eindtoets

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderwerp (ow)
Het onderwerp van de tekst vind je door antwoord te geven op de vraag: wie/wat + pv? 

De persoonsvorm heb je al in een eerdere stap gevonden, dus dit vul je in in de vraag. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp ondergaat het. Het 'lijdt'. Het lijdend voorwerp doet het zelf niet.

De slager slacht het schaap. Wie doet iets in de zin?
Wie ondergaat het?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Piet koopt snoep
A
Piet
B
koopt
C
snoep

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
Joep ziet zijn vader en moeder.
A
Joep
B
ziet
C
zijn vader en moeder

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp (mv)
Een meewerkend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet.  Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 
mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)?


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.
Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn. Houd je wat over? Stel de vragen: hoe? waar? wanneer?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werken aan opdrachten in LearnBeat
Wat: opdrachten maken;
Hoe: open je laptop en kijk in de studieplanner bij de betreffende week en dag;
Tijd: n.t.b;
Uitkomst: je oefent met de stof van deze week;
Klaar: geef een seintje, ik activeer de antwoorden dan voor je, zodat je kunt gaan nakijken.
stopwatch
00:00

Slide 27 - Tekstslide

Uitleg van nieuwe leerstof met voorbeelden en visueel materiaal. Aan de uitleg wordt direct de instructie gekoppeld: wat moeten de studenten doen.
Wat hebben we geleerd?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde van deze les
  • Kijk om je heen, zie je rotzooi liggen, neem dit dan mee
  • Schuif je stoel aan en zet je tafel recht
  • Pak je tas, groet me/wens me een fijne dag en ga naar de volgende les of pauze

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
0:30

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies