SCC M4 L4 zinsleer bwb

M4 L4 Zinsleer: bwb
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

M4 L4 Zinsleer: bwb

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 De persoonsvorm (PV)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De persoonsvorm (PV)
  • Een PV is een vervoegd werkwoord.
  • De PV wordt vervoegd naar de persoon en het getal van het onderwerp.
  • Het onderwerp en de persoonsvorm zijn congruent (gekoppeld). 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. Maak een ja/nee-vraag van je zin. PV = eerste plaats
    'Brengt de dierenverzorger de leeuw elke dag een vers stuk vlees?' 
  2. Verander het getal van het onderwerp (enkelvoud <--> meervoud). Elke PV in de zin verandert mee.
    'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
    'De dierenverzorgers brengen de leeuw elke dag een vers stuk vlees.'
  3. Pas de tijd van de zin aan (t.t. <--> v.t.). Elke PV in de zin verandert  ook.
    De dierenverzorger bracht de leeuw gisteren een vers stuk vlees.








Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 Het onderwerp (o)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp (O)
  • Het onderwerp is het zinsdeel over wie of waarover iets gezegd wordt.
  • Het onderwerp is vaak een persoon (wie?) of een zaak (wat?) die een handeling doet of een gebeurtenis of toestand meemaakt.

 









Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het onderwerp (O)?
  1. Maak een ja/nee-vraag van je zin. O: komt dan op de tweede plaats, na de persoonsvorm.
    'Brengt de dierenverzorger de leeuw een vers stuk vlees?'

  1. Verander het getal van de persoonsvorm (enkelvoud <--> meervoud). Elk onderwerp in de zin verandert mee.
    De dierenverzorger brengt de leeuw een vers stuk vlees.
    De dierenverzorgers brengen de leeuw een vers stuk vlees.







Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 Het werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde

WWG en NWG

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WWG of NWG?
  • WWG: hoofdwerkwoord = zelfstandig werkwoord
    Bv. Hij slaapt.
  • NWG: hoofdwerkwoord = koppelwerkwoord (ZWoBBeLS)
    Bv. Hij is ziek. (het naamwoordelijk deel 'ziek' moet aan 'wordt' gekoppeld worden, anders is de zin niet volledig. Anders vraag je je af wat hij is.)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WWG
  • Het WWG vertelt wat het onderwerp doet en bestaat uit álle werkwoorden in de zin.
    'De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een stuk vlees.'
  • Het WWG beschrijft een actie of een gebeurtenis.
  • Aangezien het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, kan het dus uit verschillende delen bestaan.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NWG
  • Het NWG vertelt hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt.
  • Het NWG beschrijft een eigenschap of een toestand van het onderwerp.
  • Een NWG bestaat uit twee delen:
    1. Een werkwoordelijk deel (koppelwerkwoord ~ ZWoBBeLS)
    2. Een naamwoordelijk deel
    Voorbeeld: 'De leeuw is groot.'

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het lijdend voorwerp (LV)
  • Het lijdend voorwerp (LV) is een zinsdeel dat ontbrekende informatie over de handeling geeft.
  • Je kan het niet weglaten zonder de betekenis van de zin te veranderen.
  • Een LV komt alleen voor bij een WWG, niet bij een NWG.
  • Een LV begint NIET met een voorzetsel (in, op, naast, voor, onder...).










Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je het LV?
  • Je kan het LV in de zin vinden door de vraag te stellen: Wie/Wat + WWG + O?
    Voorbeeld: De dierenverzorger brengt de leeuw elke dag een vers stuk vlees. --> Wie/Wat brengt de dierenverzorger?

  • Let op: een LV kan nooit beginnen met een voorzetsel zoals op, in, tegen, naast, onder, ...




Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het meewerkend voorwerp

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het meewerkend voorwerp (MV)
  • In sommige zinnen vormt het MV een aanvulling bij het O, het WWG en het LV.
  • Het MV duidt aan voor wie/wat of aan wie/wat de handeling bedoeld is.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik geef mijn broertje een lepel saus. 


Stel de vraag: AAN/VOOR WIE/WAT + WWG/NWG + (LV) + O?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bijwoordelijke bepaling

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bijwoordelijke bepaling
  • Belangrijkste zinsdelen = persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bwb geeft dus extra info in de zin. Je kan het dus schrappen zonder de betekenis van de zin wezenlijk te veranderen.
  • Een bwb geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, hoeveel, hoe, waarom, waarheen, waardoor...

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Een bijwoordelijke bepaling kan uit een of meer woorden bestaan.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling

Slide 23 - Tekstslide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman 
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend
voorwerp
meewerkend
voorwerp
bijwoordelijke
bepaling
Ze
heeft
 dit jaar
een mooi cadeau 
voor haar vader
gemaakt.

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk
gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Ze
feliciteerde
hem
in de woonkamer. 

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedgekeurd.

Slide 27 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Morgen
gaat
het kleine meisje
bij haar oma
logeren.

Slide 28 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stappen zinsontleding
  1. persoonsvorm
  2. onderwerp
  3. gezegde (wwg of nwg)
  4. lijdend voorwerp
  5. meewerkend voorwerp
  6. andere voorwerpen (hv, vzv)
  7. bijwoordelijke bepaling

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de opdracht 29 in je werkboek
p.150-151 deelopdracht A + B + C

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 MAAK OEFENINGEN OP GROEI

NIEUWE LEERSTOF 
                               bwb 38
                               gemengd 36 
             HERHALING 
                                LV 22
                                MV 23
                                LV-MV 24 + 25
                                o-pv 20
                                wwg/nwg 21              
EXTRA OEFENINGEN NODIG?

  • op Smartschool: weblinks / zinsleer
  • Van alle extra oefeningen die je maakt, post je een foto op Smartschool in de uploadzone. 

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies