Dag 7

Nieuwe woorden thema 14
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nieuwe woorden thema 14

Slide 1 - Tekstslide

steeds
  • elke keer weer, de hele tijd
  • altijd (synoniem)
  • nooit (tegenstelling)
  • nog steeds = na lange tijd hetzelfde gebleven

  • zin: De kinderen maken steeds ruzie, bijna elke dag. 
37

Slide 2 - Tekstslide

sterk(e)
  • 1) iets of iemand met veel kracht
  • met sterke spieren
  • slap (tegenstelling)
  • zin: Hij is ontzettend sterk. Hij kan in zijn eentje een auto duwen. 
  • 2) als iets niet gauw kapotgaat
  • zin: Dat is een sterke pen.
  • 3) nooit moe of ziek zijn
  • zwak (tegenstelling)
  • zin: Dat is een sterke vrouw, zij is nooit ziek.
38

Slide 3 - Tekstslide

het stuk
  • 1) een deel van iets
  • zin: Wil je een stuk taart? 
  • zin: Ze reist een stuk met hen mee.

  • 2) kapot
  • zin: De laptop is stuk, hij moet gemaakt worden.
39

Slide 4 - Tekstslide

succes
  • 1) dit zeg je als je hoopt dat iemand iets goed doet
  • zin: Veel succes met de toets! 

  • 2) een goed resultaat
  • zin: Hij heeft de opleiding met succes gevolgd.
40

Slide 5 - Tekstslide

de taart
  • heel lekkere koek die je eet op feesten
  • zin: Ik heb deze taart zelf gebakken, wil je een stuk? 
41

Slide 6 - Tekstslide

tegen
  • bij, naast
  • zin: De kast staat tegen de muur. 
  • je vindt het niet goed
  • zin: Ik ben tegen roken op het plein.
  • zin: Zeg je tegen de docent dat ik later kom?
42

Slide 7 - Tekstslide

Thema 14 - verwerkingsvragen

Slide 8 - Tekstslide

Wat betekent 'steeds' ?
37
A
Altijd
B
De hele tijd
C
Iedere keer weer
D
Nooit

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de tegenstelling?
sterk - ?
38
A
klein
B
groot
C
zwak
D
koud

Slide 10 - Quizvraag

Mag ik een ........... ............?
39
A
stuk taart
B
stuk praatje
C
stuk snoep
D
stuk prijs

Slide 11 - Quizvraag

Wie heeft veel succes? Wie is succesvol?
40

Slide 12 - Open vraag

Wanneer had jij succes?
40

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin met de woorden. Begin met het lidwoord (de of het). Denk om de hoofdletter en de .

taart - de - koelkast - staat - de - in
41

Slide 14 - Open vraag

tegen =
42
A
in contact met iemand
B
heel erg
C
aan de overkant van
D
niet bijzonder

Slide 15 - Quizvraag