Dag 7

• ISK
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Nieuwe woorden thema 14

het stuk

• een deel van iets
• zin: Wil je een stuk taart? 
• zin: Ze reist een stuk met hen mee.
• kapot
• zin: De laptop is stuk, hij moet gemaakt worden.

succes

• dit zeg je als je hoopt dat iemand iets goed doet
• zin: Veel succes met de toets! 

de taart

• heel lekkere koek die je eet op feesten
• zin: Ik heb deze taart zelf gebakken, wil je een stuk? 

tegen

• bij, naast
• zin: De kast staat tegen de muur. 
• je vindt het niet goed
• zin: Ik ben tegen roken op het plein.
• zin: Zeg je tegen de docent dat ik later kom?

tegenover

• aan de andere kant
• zin: De mannen staan tegenover elkaar. 

de trainer

• de docent bij de sport die je doet
• zin: Onze trainer vertelt welke oefeningen we gaan doen. 

Een sport waarbij iemand gymnastische oefeningen doet =

1. zwemmen
2. turnen
3. voetballen
4. basketballen

Zoete dingen eten =

1. koeken
2. eten
3. snoepen
4. zoeten

De beste zijn in een wedstrijd=

1. vinden
2. turnen
3. zoeken
4. winnen

Moeite doen om te ontdekken waar het is =

1. vinden
2. turnen
3. zoeken
4. winnen

Ik ga weg =

1. Ik ga naar een andere plaats.
2. Ik ga over een andere plaats
3. Ik ga naar een mooie plaats
4. Ik ga over een mooie plaats

tegen =

1. in contact met iemand
2. heel erg
3. aan de overkant van
4. niet bijzonder

het praatje =

1. een lang gesprek over gewone dingen
2. een kort gesprek over gewone dingen
3. een kort gesprek over bijzondere dingen
4. een lang gesprek over bijzondere dingen

Mag ik een ........... ............?

1. stuk taart
2. stuk praatje
3. stuk snoep
4. stuk prijs