Herhaling hoofdstuk 6

Herhaling hoofdstuk 6
1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 6

Slide 1 - Tekstslide

Evenwichtsprijs berekenen 

  • Evenwichtsprijs bereken qa = qv
  • qa = 2P – 20 en qv = -3P + 100
  • evenwicht bij qa = qv
  • 2P – 20 = -3P + 100 
  • 5P – 20 = +100 
  • 5P = 120 
  • P = 120/5 = 24 euro 
  • qa = 2 X 24 – 20 = 28 = Evenwichtshoeveelheid

Slide 2 - Tekstslide

Evenwichtshoeveelheid berekenen 

  • Qa = Qv
  • -2 P + 100 = 4 P – 80
  • -6 P – 180
  • P = 30 euro
  • P = 30 invullen in Qa of Qv geeft Qa = Qv = 40 

Slide 3 - Tekstslide

Evenwichtsprijs berekenen qa = qv in stapjes
  • 2P – 20 = -3P + 100 de P moet voor het = teken komen te staan dus +3P aan beide kanten
  • 5P – 20 = +100 de absolute getallen moeten na het = teken komen te staan dus + 20 beide kanten
  • 5P = 120 we willen maar 1P weten, dus beide kanten delen door 5
  • P = 120/5 = 24 euro de prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk is, evenwichtsprijs

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag!
Pak bouwsteen 6.1  a.b en c erbij (pagina 89 en 90). 
Je werkt zelfstandig in stilte!
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

qa = 4P - 80
qv = -2P + 100
Bereken de evenwichtsprijs en -hoeveelheid
A
P = 30 q = 40
B
P = 30 qa = 40
C
P = 30 euro q = 400

Slide 6 - Quizvraag

Prijsmechanisme
Prijsmechanisme 
Vraag
Aanbod

Slide 7 - Tekstslide

Prijsmechanisme
Hoe?

Meer aanbod dan vraag:
        prijs omlaag          vraag omhoog/aanbod omlaag

enz, enz, enz                                    Vraag en aanbod in evenwicht



Slide 8 - Tekstslide

Verschuiving van de vraag- en aanbodlijn om andere redenen dan de prijs!!!

Slide 9 - Tekstslide

Verschuiven vraag- of aanbodlijn
Als er iets verandert waarbij bij dezelfde prijs toch meer of minder vraag of aanbod is, moet de vraag- of aanbodvergelijking worden aangepast:

Bijvoorbeeld:
  • Prijzen van andere soortgelijke producten (vraag wijzigt)
  • Hoger of lager inkomen (vraag wijzigt)
  • Inkoopprijs voor aanbieders wordt hoger (aanbod wijzigt

Slide 10 - Tekstslide

Maximale betalingsbereidheid
Maximale betalingsbereidheid:  De prijs die consumenten/vragers maximaal willen betalen voor het product of de dienst

Hoe berekenen?
Stel de vergelijking voor de vraag gelijk aan 0 (Qv = 0)

Voorbeeld: 
Qv = -200P + 1.000 = 0,                 -1000 = -200P,                    P = 5 

Slide 11 - Tekstslide

Minimale leveringsbereidheid
Minimale leveringsbereidheid:  De minimale prijs waarbij de aanbieders van het product of de dienst willen leveren. 

Hoe berekenen?
Stel de vergelijking voor het aanbod gelijk aan 0 (Qa = 0)

Voorbeeld: 
Qa = 400P -500 = 0,                 500 = 400P,                    P = 1,25

Slide 12 - Tekstslide

Bij marktevenwicht is .....
A
het aanbod gelijk aan de vraag
B
de prijs gelijk
C
de hoeveelheid gelijk

Slide 13 - Quizvraag

Als de prijs van een product verandert dan zal.....
A
er een verschuiving van de lijn plaatsvinden
B
er een verschuiving op de lijn plaatsvinden
C
er helemaal niets gebeuren

Slide 14 - Quizvraag

De afkorting qa betekent.....
A
gevraagde hoeveelheid
B
aangeboden hoeveelheid
C
hoeveelheid

Slide 15 - Quizvraag

Qa = 1,5P – 7
Qv = -P + 18
Bereken de evenwichtsprijs en -hoeveelheid
A
P = 10 q = 18
B
P = 10 q = 8
C
P = 12,50 q = 11,75

Slide 16 - Quizvraag

Markt, marktevenwicht berekenen en tekenen
qa = qv
Qa = Qv →1,5P – 7 = -P + 18 
2,5P = 25 → P = 10. De marktprijs is € 10. 
Qa = 1,5 × 10 – 7 = 8; Qv = -10 + 18 = 8



Slide 17 - Tekstslide

De vrager (afnemer)

Als jij iets wilt kopen, dan ben je aan afnemer: je vraagt of verlangt naar een product of dienst. 

In een markt kan er één afnemer zijn, een beperkt aantal afnemers of veel afnemers.

Slide 18 - Tekstslide

Als jij naar de bioscoop gaat, is de bioscoopeigenaar dan een vrager of aanbieder?
A
Vrager
B
Aanbieder
C
Geen van beide

Slide 19 - Quizvraag

Als de bioscoopeigenaar een nieuwe film koopt bij een filmmaker, is hij dan een vrager of aanbieder?
A
Vrager
B
Aanbieder
C
Geen van beide

Slide 20 - Quizvraag

Aanbieders
Een aanbieder is aanwezig op de markt om goederen of diensten te verkopen aan haar vragers. 

In een markt kan je één aanbieder, een beperkt aantal aanbieders of veel aanbieders hebben

Slide 21 - Tekstslide

De betalingsbereidheid van consumenten kunnen we laten zien door middel van de formule Qv = -200P + 1.000 (voorbeeld). Welk verband is er tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid? Maak de zin kloppend:

Als de prijs stijgt, (stijgt/daalt) de vraag en als de prijs daalt, (stijgt/daalt) de vraag
A
daalt, daalt
B
stijgt, stijgt
C
daalt, stijgt
D
stijgt, daalt

Slide 22 - Quizvraag

De leveringsbereidheid van producenten kunnen we laten zien door middel van de formule Qa = 400P - 500 (voorbeeld). Welk verband is er tussen de prijs en de aangeboden hoeveelheid? Maak de zin kloppend:

Als de prijs stijgt, (stijgt/daalt) de vraag en als de prijs daalt, (stijgt/daalt) de vraag
A
daalt, daalt
B
stijgt, stijgt
C
daalt, stijgt
D
stijgt, daalt

Slide 23 - Quizvraag

De evenwichtsprijs is de prijs waarbij vraag- en aanbod in evenwicht zijn.

Om de evenwichtsprijs (Pe) te berekenen kun je:
A
De vraaglijn tekenen en hier het middelpunt van nemen
B
De aanbodlijn tekenen en hier het middelpunt van nemen
C
De vergelijkingen van vraag (Qv) en aanbod (Qa) aan elkaar gelijkstellen
D
De vergelijking voor de vraag (Qv) gelijk stellen aan 0

Slide 24 - Quizvraag

Consumeren en investeren
Consumeren: Het kopen van goederen of diensten door                                                                            gezinnen om in hun behoeften te voorzien
  • Primaire goederen of diensten --> WEL noodzakelijk om te leven
  • Luxe goederen of diensten --> NIET noodzakelijk om te leven
--> reageren verschillend op prijsverandering

Investeren: Het kopen door bedrijven van goederen of diensten                           die ingezet worden bij het productieproces

Slide 25 - Tekstslide

Verschillende markten
Concrete markt: Waar vragers (kopers) en aanbieders (verkopers) elkaar                                               ontmoeten 
               zoals winkel, marktkraam, veiling, supermarkt, internet

Abstracte markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een goed of                                                  dienst (óf arbeid, vermogen, valuta) --> evenwichtsprijs
               geen sprake van plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten

Slide 26 - Tekstslide

Abstracte- of concrete markt

Slide 27 - Tekstslide

De markt
De supermarkt
Concrete Markt

Slide 28 - Tekstslide

De huizenmarkt
De oliemarkt
Abstracte markt

Slide 29 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
Werkende zelfstandige
Werknemers in loondienst
Werklozen
Gevulde arbeidsplekken
Beroepsbevolking
Werkgelegenheid
Nog te vullen arbeidsplekken
Vacatures
Werkende zelfstandige
Werknemers in loondienst
Werkende beroepsbevolking
Werk zoekende  beroepsbevolking

Slide 30 - Tekstslide

Primaire goederen of luxe goederen?
Noodzakelijk om te leven
Niet noodzakelijk om te leven

Slide 31 - Tekstslide

Vraag naar arbeid

Aanbod van arbeid 

Slide 32 - Tekstslide

Vraag naar arbeid
Vraag naar arbeid vanuit...

  • ondernemingen
  • niet-commerciële organisaties
  • vacatures 

Slide 33 - Tekstslide

Aanbod van arbeid
Alle mensen die werk hebben of zoeken voor minimaal 1 uur per week.
  • werknemers
  • zelfstandigen
  • werklozen

Slide 34 - Tekstslide

Werkgelegenheid
Werkgelegenheid = alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid
Vacatures = alle openstaande banen


Vraag naar arbeid = werkgelegenheid + vacatures









Slide 35 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit

Arbeidsproductiviteit: Productie(waarde) per persoon in                                                                 bepaalde periode

                                                   productie(waarde)
Arbeidsproductiviteit =   werkgelegenheid


Slide 36 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit
Hoe meer werkende, hoe hoger de productie, hoe hoger de welvaart.

Arbeidsproductiviteit (apt)= Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd


Conclusie
Als de arbeidsproductiviteit stijgt, worden er meer producten gemaakt door hetzelfde aantal mensen, en neemt de welvaart per persoon toe.

Slide 37 - Tekstslide

Waardoor kan de arbeidsproductiviteit toenemen?
  • technologische ontwikkeling, zoals automatisering en mechanisering
  • betere arbeidsverdeling (wie doet wat, specialisatie)
  •  scholing
  • prestatiebeloning (bonus)
  • arbeidsomstandigheden

Slide 38 - Tekstslide

Bij bedrijf dat 56 miljoen iPhones per jaar maakt zijn 2.000 mensen
in dienst. Deze mensen werken 36 uur per week en zijn per jaar 6 weken
vrij.

Bereken de arbeidsproductiviteit in iPhones per medewerker per jaar.
timer
1:30

Slide 39 - Open vraag

Bij bedrijf dat 56 miljoen iPhones per jaar maakt zijn 2.000 mensen
in dienst. Deze mensen werken 36 uur per week en zijn per jaar 6 weken
vrij.
Bereken de arbeidsproductiviteit in iPhones per uur per medewerker.
Rond af op 1 decimaal
timer
2:00

Slide 40 - Open vraag

Voorbeeld
Bruto Binnenlands Product (BBP)
= productiewaarde: € 812 miljard
Beroepsbevolking 9,3 miljoen

arbeidsproductiviteit = 
€ 812 miljard/ 9,3 miljoen = € 87.311


Slide 41 - Tekstslide

Stel dat 
2020 NL, BBP = € 812 miljard
beroepsbevolking 9,3 miljoen 

2021 NL, BBP = € 837 miljard
beroepsbevolking 9,3 miljoen 

Wat gebeurt er dan? 

Slide 42 - Tekstslide

Stel dat 
2020 NL, BBP = € 812 miljard
beroepsbevolking 9,3 miljoen 

2021 NL, BBP = € 837 miljard
beroepsbevolking 9,3 miljoen 
met hetzelfde aantal mensen is nu meer 
geproduceerd, onze welvaart neemt toe

Slide 43 - Tekstslide

Beroepsbevolking

Slide 44 - Tekstslide

Werkloosheidspercentage

Slide 45 - Tekstslide

Werkloosheidspercentage
Aantal werklozen/ beroepsbevolking x 100%

Slide 46 - Tekstslide

Van een land is de productiewaarde
€ 500 miljard. De arbeidsproductiviteit is € 40.000 per persoon. Hoeveel mensen werken er in dit land?
timer
2:00

Slide 47 - Open vraag

Slide 48 - Tekstslide

In een land is de arbeidsproductiviteit € 40.000 per persoon. Er wordt
nu werkgelegenheid geboden aan 12,5 miljoen mensen.
5% van de beroepsbevolking is echter nog werkloos. Met welk bedrag
moet de productiewaarde van het land stijgen zodat er geen
werkloosheid meer is?
timer
2:00

Slide 49 - Open vraag

Uitleg 
In een land is de arbeidsproductiviteit € 40.000 per persoon. Er wordt
nu werkgelegenheid geboden aan 12,5 miljoen mensen. 5% van de beroepsbevolking is echter nog werkloos. Met welk bedrag moet de productiewaarde van het land stijgen zodat er geen werkloosheid meer is?

Als 5% werkloos is, dan is 95% dus aan het werk: 
12.500.000/95 x 5 = 657.895 
657.895 x € 40.000 = € 26.315.800.000

Slide 50 - Tekstslide

De maximale betalingsbereidheid
Bij de vraag van 0  willen mensen het product niet meer kopen
Qv = 0
Stel ik heb de formule Qv = -20P+600
1. Qv vervang ik dan voor 0 en ik wil de P aan de andere kant overhouden
2. 0 = -20P + 600 
3. - 600 aan de rechterzijde, dus ook aan de linkerzijde
4. -600 = -20P
5. -600 : -20 = 30.  P = dus 30 bij een vraag van 0`
6. 30 euro is dus de maximale betalingsbereidheid 

Slide 51 - Tekstslide

Gegeven is Qv = -5p + 45 en Qa = p - 5
Wat is de maximale betalingsbereidheid?

Slide 52 - Open vraag

Wat is de minimale leveringsbereidheid bij Qa = 400P - 500?

Slide 53 - Open vraag

Vraag c
Omzet = evenwichtsprijs x evenwictshoeveelheid
Kosten = Kosten per product X evenwichtshoeveelheid
-----------------------------------------------------------------------
Winst

Slide 54 - Tekstslide

Vraag c
Omzet = 24 x 28 = 672
Kosten = kosten per product 20 euro X 28 = 560
-----------------------------------------------------------------------
Winst= €112

Slide 55 - Tekstslide