Leesvaardigheid 3F tekstverbanden en argumenten herkennen

Leesvaardigheid 3F
Het herkennen van tekstverbanden en argumenten
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid 3F
Het herkennen van tekstverbanden en argumenten

Slide 1 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Alle zinnen en alinea's in een tekst, staan met elkaar in verband. Anders snap je er niets van. 

Slide 2 - Tekstslide

Tekst zonder signaalwoorden
Plaatselijke gladheid in het land heeft dinsdagochtend tot meerdere ongelukken geleid. Op de A12 van Den Haag naar Utrecht ging het mis. Op de A348 tussen Arnhem en Doesburg ging het mis. Het KNMI heeft voor het hele land code geel uitgegeven.
In het oosten en zuidoosten is het glad. Hagel of sneeuw blijft liggen. Het KNMI zegt iets. De situatie duurt tot halverwege de ochtend. In het (noord)westelijke kustgebied zijn zware windstoten van 80-100 kilometer per uur uit een noordwestelijke richting mogelijk.

Slide 3 - Tekstslide

Tekst met signaalwoorden
Plaatselijke gladheid in het land heeft dinsdagochtend tot meerdere ongelukken geleid. Op onder meer de A12 van Den Haag naar Utrecht en de A348 tussen Arnhem en Doesburg ging het mis. Het KNMI heeft vanwege de gladheid voor het hele land code geel uitgegeven.
Vooral in het oosten en zuidoosten is het glad doordat hagel of sneeuw blijft liggen, aldus het KNMI. De situatie duurt volgens het instituut tot halverwege de ochtend. In het (noord)westelijke kustgebied zijn bovendien zware windstoten van 80-100 kilometer per uur uit een noordwestelijke richting mogelijk.

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming

We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.

Slide 5 - Tekstslide

Chronologie/volgorde

We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.

Slide 6 - Tekstslide

Toelichtend (voorbeeld)
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.

Slide 7 - Tekstslide

Voorwaarde(lijk)
Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.

Slide 8 - Tekstslide

Reden(gevend)
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.

Slide 9 - Tekstslide

Doel-middel
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.

Slide 10 - Tekstslide

Dit geven schrijvers om iets duidelijker te maken.
A
conclusie
B
samenvatting
C
voorwaarde
D
voorbeeld

Slide 11 - Quizvraag

De belangrijkste punten uit een tekst
A
tegenstelling
B
samenvatting
C
voorwaarde
D
oorzaak

Slide 12 - Quizvraag

Een deel van de zin geeft aan wat mag, waarvoor toestemming is gegeven.
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
D
tijd

Slide 13 - Quizvraag

Er is iets gebeurd wat ervoor heeft gezorgd dat er iets anders gebeurde.
A
oorzaak - gevolg
B
reden - verklaring
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 14 - Quizvraag

Een samenvattend inzicht
A
reden - verklaring
B
samenvatting
C
opsomming
D
conclusie

Slide 15 - Quizvraag

Wat is eigenlijk een stelling? (leesvaardigheid)

Slide 16 - Open vraag

Wat is een argument?

Slide 17 - Open vraag

Stelling en argument
Stelling: mening die verwoord is in één zin
Argument: onderbouwing van de stelling

Slide 18 - Tekstslide

(dus) De regering heeft geen goed milieubeleid.
Want de afgelopen jaren is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.

(dus de regering heeft geen goed milieubeleid)

Slide 19 - Tekstslide

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen, vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen.

Het deel voor de komma is:
A
Stelling
B
argument

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg:
Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen, vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederland moeten opnemen.

De stelling is wat je vindt - je mening
Het argument is waarom je dat vindt; een argument kun je herkennen aan WANT

Slide 21 - Tekstslide

(1)Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden.
(2)Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.
A
(2) = argument
B
(2) = stelling

Slide 22 - Quizvraag

Omdat je met een scooter een grotere kans loopt op een ernstig ongeluk dan op een fiets, lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.

Het deel vóór de komma is:
A
argument
B
stelling

Slide 23 - Quizvraag

(1) De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij.
(2) Je kunt er beter niet aan deelnemen.
A
(2) = stelling
B
(2) = argument

Slide 24 - Quizvraag