17e cours (oefenen alles chap5)

Terugblik
1. Zet de zinnen in de goede volgorde.
A.  avez - la télé - vous  - regardé - ? 
B.  les garçons - mangé - ont - le sandwich
C.  le cadeau rouge -  tu - donné - as 
Tu as donné le cadeau rouge. - Jij hebt het rode cadeau gegeven. 

2. Vertaal de zinnen van opdracht 1 in het Nederlands. 
3. Vul de voltooide tijd in (passé composé)
A. Tu (aimer) ____  ______  le film ? 
B. Ton frère (jouer) ____  ______   à la console. 
timer
5:00
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Terugblik
1. Zet de zinnen in de goede volgorde.
A.  avez - la télé - vous  - regardé - ? 
B.  les garçons - mangé - ont - le sandwich
C.  le cadeau rouge -  tu - donné - as 
Tu as donné le cadeau rouge. - Jij hebt het rode cadeau gegeven. 

2. Vertaal de zinnen van opdracht 1 in het Nederlands. 
3. Vul de voltooide tijd in (passé composé)
A. Tu (aimer) ____  ______  le film ? 
B. Ton frère (jouer) ____  ______   à la console. 
timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Deel 1: de voltooide tijd 

(passé composé)

Slide 2 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER

Slide 3 - Tekstslide

De werkwoorden op -ER
= Ik eet een banaan
= Ik heb een banaan gegeten

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands het voltooid deelwoord.

Ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan
(je hebt iets gedaan)

Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 6 - Tekstslide

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

..............

Slide 7 - Tekstslide

STAP 1
Kies voor de passé composé de juiste 
vorm van  

AVOIR

Slide 8 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 9 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 10 - Tekstslide

STAP 1
Ik heb                                    = J'ai
Jij hebt                                  = Tu as 
Hij/zij heeft                         = Il/elle/on a
 wij hebben                         = Nous avons 
 jullie hebben / u heeft   = Vous avez 
zij hebben                            = Ils / elles ont 

Slide 11 - Tekstslide

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
(in dit geval met een werkwoord op -ER)
donner

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
donner
donné

Slide 13 - Tekstslide

Voilà! Le passé composé
WW
Passé Composé
Exemple
donner
donné
J'ai donné (ik heb gegeven)
parler
parlé
J'ai parlé (ik heb gesproken)
manger
mangé
J'ai mangé (ik heb gegeten)

Slide 14 - Tekstslide

Nu JIJ!!!

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de passé composé?

Slide 16 - Open vraag

Ik heb gewonnen
GAGNER (=winnen)
Welke is de Passé composé?
A
J'ai gagnée
B
J'ai gagner
C
Je ai gagné
D
J'ai gagné

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin is de passé composé?
A
Je mangé une pizza
B
J'ai mangé une pizza

Slide 18 - Quizvraag

Hij heeft gekeken
(regarder, passé composé) ?
A
Il regarde
B
Il a regarde
C
Il a regardé
D
Il as regardes

Slide 19 - Quizvraag

Elles..... (regarder, passé composé)
A
elles a regardée
B
elles a regarder
C
elles as regardé
D
elles ont regardé

Slide 20 - Quizvraag

Ils ............. (acheter = kopen). Wat is de passé composé?
A
ont acheté
B
a acheté
C
a achtent
D
as acheter

Slide 21 - Quizvraag

Vous........ (parler)
(passé composé)
A
avez parler
B
avez parlé
C
avez parlée
D
avons parler

Slide 22 - Quizvraag

Je....... (aimer) passé composé
A
Je ai aimé
B
J'aime
C
Je aimes
D
J'ai aimé

Slide 23 - Quizvraag

Deel 2: het bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Tekstslide

timer
1:00
Geef een
bijvoeglijk naamwoord
in het Frans

Slide 25 - Woordweb

Slide 26 - Video

Samengevat: het bijvoeglijk naamwoord
Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord
  • Stappenplan
  1. Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
  2. Waar zegt het wat van? 
  3. ZNW: m/v, enk/mw
  4. Schema: 

  • geen extra 's' als er al een staat
  • geen extra 'e' als er al een staat

Slide 27 - Tekstslide

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
vrouwelijk-meervoud: grand

Slide 28 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
vrouwelijk-enkelvoud: jaune

Slide 29 - Open vraag

un grand garçon
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quizvraag

le pantalon vert
A
Goed
B
Fout

Slide 31 - Quizvraag

les grandes filles
A
Goed
B
Fout

Slide 32 - Quizvraag

les T-shirts noir
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quizvraag

les cheveux bruns
A
Goed
B
Fout

Slide 34 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
la jupe (vert)

Slide 35 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
la (grand) école

Slide 36 - Open vraag

Geef de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
le (petit) garçon

Slide 37 - Open vraag

     Au travail
page: cent-vingt-sept
4a Onderstreep de passé composé
4b Geef antwoord en gebruik een passé composé
4c Maak vier zinnen over je weekend en gebruik de passé composé

5a kies de juiste vorm
5b schrijf de juiste vorm op

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Français en classe
timer
5:00
Elle porte les lunettes. 
Elle ne porte pas de lunettes.

Slide 40 - Tekstslide

Français en classe
Il porte des 
timer
5:00
Il porte les lunettes. 
Il ne porte pas de lunettes.

Slide 41 - Tekstslide