B1D bijvoeglijk naamwoord 21-4

Wat gaan we doen?
- Korte herhaling zelfstandig naamwoord
- Uitleg bijvoeglijk naamwoord
- Checken
- Aan de slag met de opdrachten
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen?
- Korte herhaling zelfstandig naamwoord
- Uitleg bijvoeglijk naamwoord
- Checken
- Aan de slag met de opdrachten

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling zelfstandig naamwoord

- Woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel
Boom, tafel, angst, etc.
- Je kunt er de, het of een voor zetten

- Verkleinwoord, enkelvoud, meervoud

Slide 2 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
- Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord
De rode auto.
De aardige leerling.
Het stomme huiswerk.

Slide 3 - Tekstslide

Een BN staat meestal voor het ZN

De gave fiets.
De gekke leraar.

Slide 4 - Tekstslide

Een BN kan ook achter een ZN staan:

De hond is lief.
De film was saai.


Slide 5 - Tekstslide

Kort en lang
Blauw -> blauwe
Mijn pen is blauw.
Mijn blauwe pen is zoek.

Slide 6 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Leuk, leuker, leukst
Lekker, lekkerder, lekkerst

Slide 7 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over de 'stof' waarvan het gemaakt is
- Het houten bankje.
- De gouden ketting.
- De rieten mand.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het BN in de volgende zin?
De coole jongen.
A
De
B
Coole
C
Jongen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het BN in de volgende zin?
De hond is zacht.
A
De
B
Hond
C
Is
D
Zacht

Slide 10 - Quizvraag

Waar staat het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
Het koperen kompas.
B
De blauwe fiets.
C
De grote hond.
D
De harde kaft.

Slide 11 - Quizvraag

Ik kan aan de slag met de opdrachten over het bijvoeglijk naamwoord.
Ja
Nee
Ik denk het
Ik heb nog een vraag

Slide 12 - Poll

Huiswerk

Slide 13 - Tekstslide