5. Voorzetsel (vz): zgn. 'kooi' woordjes. Ze geven vaak aan een: ...
... plaats: in/op/onder (de kooi)
... tijd: na/tijdens/voor (de pauze)
... reden: door (de regen) of
...oorzaak: vanwege (de sneeuw)
> staat voor een lidwoord + zelfstandig naamwoord: Ik ga voor de les dat doen.
> staat soms achter een zelfstandig naamwoord: Ik ren de klas uit.
Vast voorzetsel (vvz): hoort bij een werkwoord. Kun je niet vervangen door een ander vz.
Bijv. houden van - Nico houdt van skiën.
besteden aan - De docent besteedt niet veel tijd aan die onzin.